vrijdag 27 februari 2015

Banksy: Make this the year YOU discover a new destination.

Soms zit de waarheid vervat in beknoptheid.  Geen vele woorden.  Geen grote uiteenzettingen.  Slechts één filmpje.  Net geen twee minuten.
 
Dit moet je zien.  Om je wakker te schudden.  Om te vatten waar het uiteindelijk om draait.
 
Dit moeten de wereldleiders zien.  Om hun ogen te openen.  Om hun nefaste onwil open te breken.

Link:
Banksy – Filmpje.

 
 

Mijn reisverhaal Peru en Bolivia. Dag 19: Cuzco - Machu Picchu - Aguas Calientes.

Vandaag wacht ons de grootste uitdaging.  Vandaag beginnen wij aan de Incatrail.  Daarvoor moeten wij vroeg uit de veren.  Bijzonder vroeg.  Wij leven dan misschien op het ritme van de vakantie maar toch is die wekker nooit ver weg.  Om half zes in de morgen stond het busje aan ons hotel.  Om ons naar het station van Ollantaytambo te brengen.  Dat station is niet echt bij de deur.  Van Cusco naar Ollantaytambo is het toch al snel twee uur rijden.  In Ollantaytambo stappen wij dan de trein op.  Niet de Hiram Bingham Luxury Train.  Dat was een optie.  Een te dure optie weliswaar.  Wij kiezen voor de meer economische optie.  Ondanks die keuze rijden wij niet in een aftandse trein.  Neen, zelfs met die economische optie hebben wij het gevoel in stijl te reizen.  
 
Wij reizen doorheen een prachtig landschap.  De panoramische dakvensters bieden ons een mooi uitzicht op de ons omringende bergen.  Hoge bergen.  Hogere bergen.  Nog hogere bergen.  Toch kan ik niet optimaal genieten van al dat moois.  Het voorbereidende gesprek met de gids heeft mij niet echt gerustgesteld.  Integendeel, het heeft mij onrustig gemaakt.  Het uitzicht op die bergen maakt mij vandaag nog onrustiger.  Ik wordt stilletjes.  Ik tracht mijn angsten te verdrijven.  Ik vlucht in flauwe grapjes.  Ik tracht wat te eten.  Dat lukt wonderwel.  De angst snoert mijn keel net niet dicht.  Ik kan mijn eten nog wegslikken.
 
De trein stopt.  Wij zijn aan kilometerpaal 104.  Die paal duidt het begin aan van de tweedaagse Incatrail.  Daarvoor hebben wij gekozen.  Wij moeten de trein uit.  Ik sta naast de trein.  De trein, die stilletjes wegrijdt.  Wegvluchten kan niet meer.  Of toch.  De gids biedt ons een alternatief indien het toch niet zou lukken.  Gewoon terugkeren op onze stappen en het treinspoor volgen tot in Aguas Calientes.  Zou dat een grapje zijn? Of zou het toch gemeend zijn? Ik besluit die woorden te interpreteren als een grap.  Een flauwe grap.  Ik lach groen.
 
 
Eerst nog even passeren aan een checkpoint, gelegen aan de historische site Chachabamba.  Hier moeten de nodige stempels gezet worden.  Hier moet gecontroleerd worden of ik wel ingeschreven staat op de lijst.  Geen inschrijving, geen toegang.  Zo werkt het hier.  Maar voor mij is alles in orde.  Ik mag door.  Vanaf nu ben ik geen toerist meer.  Vanaf nu vervel ik tot trekker.  Een andere hoedanigheid.  Een andere rol.
 
Heel kort lopen wij rond in Chachabamba.  In het kort schetst de gids het belang van deze plek.  Ik luister wel maar de data worden niet opgeslagen.  Het ene oor in, het andere uit.  Zo gaat het.  Ik wil dat pad op.  Ik wil starten.  Kijken wat het is.  Kijken wat het zal worden.  Dat is wat ik wil.  Ik wil die onrust in mij blussen.  Stilleggen.  Dat kan enkel maar door die Incatrail aan te vatten.
 
Chachabamba
 
Wij gaan het pad op.  Een zes kilometer lange klim, zoals de gids ons had beloofd.  Het pad is smal.  Naast mij grijnst de afgrond.  Maar toch slaag ik er in mijn hoogtevrees onder controle te houden.  Ik blijf stappen.  Mijn voeten blokkeren niet.  Het angstzweet staat niet in mijn handen.  Wat ik niet verwacht had, doe ik toch.  Ik kijk om mij heen.  Dat kan ook niet anders.  Al te zeer word ik verleid door prachtige uitzichten en vergezichten.  Zelfs met hoogtevrees is het onmogelijk niet van deze pracht te genieten.  Ik keer mij niet naar de bergwand.  Ik kijk die schoonheid recht in de ogen.  Natuurpracht kan ontroeren.  Stilte ook.  Op dit pad zijn wij alleen.  Met uitzondering dan van twee Amerikaanse trekkers met hun gids.  Ook zij stapten uit bij kilometerpaal 104.  Maar hen hebben wij reeds ver achter ons gelaten.  Een beetje competitie moet er toch zijn.  
 
 
De onrust valt van mij af.  Met elke stap glijdt die aanvankelijke onzekerheid van mij af.  Ik ben geen bange jongen meer.  Zelfzekerheid komt in de plaats.  Een ervaren bergwandelaar, zo lijk ik wel.  Zo voel ik mij.  Ik kijk rondom mij heen en zie dat het goed is.  Dit mag eeuwig blijven duren.  Terugkeren is geen optie meer.  Ik wil vooruit.  Hoger en hoger.
 
Af en toe houden wij halt.  Onze conditie is optimaal.  Daarover bestaat nu geen enkele twijfel meer.  Wij houden een constant en mooi tempo aan.  Maar af toe moet er gegeten worden.  Moet er gedronken worden.  Jawel, heel af en toe moet er gerust worden.  Dat vraagt die hoogte.  Op die hoogte is haast en spoed zelden goed.  De gids had ons vóór vertrek aangeraden goed naar ons lichaam te luisteren.  Dat doen wij.  Onze ademhaling bepaalt ons ritme.  Een te snelle ademhaling doet ons temporiseren.  Een rustige ademhaling doet ons doorstappen.  Zo gaat het.  Op en af.  Af en aan.
 
Aan alle mooie liedjes komt een eind.  Dan heb ik het niet over de mij omringende schoonheid.  Die is eeuwigdurend.  Die verlaat ons nooit.  Ik heb het over mijn zelfzekerheid.  Mijn hervonden moed.  Die blijkt maar een dun laagje te zijn.  Een laagje, dat vlot afbrokkelt in het oog van denkbeeldig gevaar.  Dat ervaar ik bij Winay Wayna.  Op die historische site krijgt mijn zelfzekerheid een flinke deuk.
 

Winay Wayna
 
Aangekomen in Winay Wayna gaat het aanvankelijk goed.  Wij nemen tijd voor ons middageten.  Een heerlijke picknick met uitzicht op de mooie vallei en de bergen.  Hier kan niks tegenop.  Zelfs geen driesterrenrestaurant.  Een gewoon boterhammetje op deze plek smaakt zo veel beter.  Terwijl wij eten, kijken wij rondom ons.  Rondom ons ligt het kleine Machu Picchu.  Want zo wordt Winay Wayna ook wel genoemd.  Een kleine kopie van die wereldberoemde broer.  Deze plek kent eenzelfde indeling: een landbouwgebied met terrassen, een religieus gedeelte en het woongedeelte.  Alles doet vermoeden dat deze plek een belangrijke stad was voor de Inca’s.  
 
De naam van deze plek dateert evenwel niet uit de tijd van de Inca’s.  Die naam werd aan deze site gegeven door de Peruaanse archeoloog Julio C. Tello.  Winay Wayna staat voor ‘eeuwig jong’.  Dat is wat het betekent.  Dat is hoe ik mij voel op deze hoogte.  Op deze plek.  In deze omgeving.
 
Niks herinnert mij nog aan dat eeuwig jong zijn als ik begin aan de trappen, die naast de terrassen lopen en ons naar de hoger gelegen delen brengen.  Op die trappen kijk ik de afgrond in.  Ik sta op slechts een smalle trede.  Het voelt alsof het draait in mijn hoofd.  Het voelt alsof ik wankel op mijn voeten.  Net alsof ik dronken ben.  Maar ik heb niks gedronken.  Ik ben nuchter.  Wat ik nu ervaar, is te wijten aan mijn hoogtevrees.  Die hoogtevrees krijgt mij nu in zijn greep.  Lang lag die vrees te wachten.  Te sluimeren.  Nu slaat die vrees toe.  Ik wil weg van die treden.  Weg van die trap.  Meer ruimte, dat is wat ik wil.  Ik storm naar boven.  Zo snel mogelijk wil ik die trap achter de rug hebben.  Ik sluit mij af.  Alsof de buitenwereld niet meer bestaat.  Enkel die volgende trap, dat is het enige wat telt.
 
Ik heb het gehaald.  Ik sta op het bovenste terras.  Ik ben opnieuw op het pad.  Op dit pad voel ik mij wonderwel thuis.  Hier geen angst voor de afgronden meer.  Hier stap ik zelfzeker.  Alsof ik in de Gentse Veldstraat loop te shoppen.  Ik loop.  Ik spring.  Ik huppel.  Ik ben opnieuw mijn gewone zelf.  Die benauwende trappen ben ik al vergeten.  Wij zijn alweer op weg.  Het lastigste deel ligt nu achter ons.  Nu is het relatief makkelijk.  Zachtjes op en neer.  Geen continu klimmen meer.
 
 
Het begint te regenen.  Wolken dalen in.  Dat samenspel creëert een eigen sfeertje.  Even denk ik door Jurassic Park te wandelen.  Beducht voor mogelijke dinosaurussen stap ik vlug elke bocht om.  Peruanen geloven in buitenaardse wezens.  Waarom dan geen dinosaurussen? In dit land zou het kunnen.  Met die vreemde gedachte in mijn hoofd stap ik door.  Tot aan die trap.  Die laatste trap.  Vijftig treden moeten ons naar Intipunku brengen.  Aan de Zonnepoort hebben wij een prachtig uitzicht op Machu Picchu.  Aan die poort zullen wij een eerste keer dat wereldwonder kunnen aanschouwen.  
 
Maar eerst die verdomde trappen op.  Ik adem diep in.  Spreek mijzelf moed in.  Dan omhoog.  Niet achterom kijken.  Ik kruip de trappen op.  Op handen en voeten.  Klamp mij vast aan elke steen.  Laat mij niet afleiden.  Ik ben gefocust.  Boven aan de top sla ik een zucht.  Van verluchting.  Ook van verwondering.  Want vanop die top heb ik het prachtigste uitzicht, dat ik ooit heb mogen ervaren.  Mijn ervaringen beschrijven? Dat kan ik niet.  In die taak kan ik enkel tekortschieten.  Mijn woordenschat is hiervoor te beperkt.  Nobelprijswinnaars in de Literatuur zouden het wel kunnen.  Zonder enige twijfel.  Ik niet.  Mijn excuses daarvoor.  Ik kan u enkel vragen die ene foto voor de geest te halen.  Die ene, wereldberoemde foto van Machu Picchu.  Bij die foto kan ik u enkel vragen te dromen.  Te dagdromen.  Die heerlijke dagdromen, dat is wat ik hier live mag ervaren.  Een unieke en ontroerende gewaarwording.  Tranen springen net niet in mijn ogen.  Ik heb het gehaald.  Die wetenschap in combinatie met dat prachtige uitzicht doet een mens bijna breken.  Ik hou mij sterk.  In het aanschijn van deze historische plek wil ik niet uitgemaakt worden voor watje.
 


Machu Picchu
 
Wij dalen af.  Naar Machu Picchu.  Wij gaan nog niet binnen.  Dat is voor morgen.  Vandaag mogen wij enkel even proeven.  Degusteren.  Om morgen ten volle te smullen.  Terwijl wij langs Machu Picchu wandelen spelen de wolken een eigenaardig spelletje.  Het lijkt alsof Machu Picchu verstoppertje speelt met ons.  Dan eens in de wolken.  Dan weer uit de wolken.  Dat grauwgrijze schouwspel is fantastisch.  Maar morgen hopen wij op een aanwezig zonnetje.  Die moet van de partij zijn.  Omwille van het contrast.  Machu Picchu, verslonden door de wolken.  Machu Picchu, badend in de zon.
 
Machu Picchu
 
Wij overnachten in Aguas Calientes.  Een dorpje van en voor toeristen.  Hotels, restaurants, winkels en markten.  Dat lijkt het enige te zijn.  Meer valt hier niet te beleven.  Rustig wandelen in dit dorpje is geen optie.  Elke uitbater van een restaurant roept u naar binnen.  Met ‘the best offer’.  Met ‘the best price’.  Met ‘the best food’.  Elkeen heeft zo zijn verkoopargument.  Wat een tegenstelling, denk ik dan.  Deze morgen absolute stilte, volkomen rust.  Deze avond hectische chaos, luid rumoer.
 
Morgen gaan wij opnieuw naar boven.  Opnieuw naar Machu Picchu.  Nu gaan wij slapen.  Maar eigenlijk willen wij dat niet.  Wij willen de bergen op.  Toch is een beetje slaap echt wel nodig.  Om onze batterijen op te laden.  Vandaag zijn wij diep gegaan.  Die krachtinspanning voel ik aan mijn lijf.  Zindert na in mijn knieën.  Die doen pijn.  Die vragen rust.  Daarom toch gaan slapen.  Diep en kort.

Volgende aflevering (dag 20) op maandag 02/03.
 

woensdag 25 februari 2015

Hoe koken toch heerlijk kan zijn? Brief aan Pascale Naessens.

Beste Pascale,
 
Lange tijd heb ik getwijfeld of ik mij vooraf diende voor te stellen.  Dat hoort zo bij het schrijven van een brief.  Vooral als het een brief betreft tussen twee personen, die elkaar nauwelijks of niet kennen.  Dan kan een korte kennismaking best wel nuttig zijn.  Op die manier kan de lezer de schrijver plaatsen.  Op die manier kan de lezer tot een beter begrip komen.  Een goede verstandhouding, dat is toch wat wij dagelijks nastreven.
 
Ondanks voorgaande zal ik het niet doen.  Ik ben nochtans welopgevoed.  Laat daarover geen misverstand bestaan.  Onbeschoftheid is mij vreemd.  Waarom dan toch niet die briefvormige beleefdheid? Omdat wij dezelfde passie delen.  De passie voor het koken.  Mensen met eenzelfde passie begrijpen elkaar.  Zelfs zonder woorden.  Mensen met eenzelfde passie hebben die clic.  Die clic, die geen uitleg behoeft.  Die geen introductie vraagt.  Vandaar dus die uitzondering op de algemeen aanvaarde omgangsvormen.
 
Een passie voor koken? Mijn vrienden, die deze woorden lezen, zullen hun wenkbrauwen fronsen.  Tot voor kort was koken een zware opgave.  Een hels karwei waartegen ik opzag.  Ik deed het omdat het moest.  In koken vond ik geen plezier.  Met tegenzin begon ik er aan.  Weinig tijd werd uitgetrokken voor deze activiteit.  Snel, snel, snel, zo ging het elke avond weer.  Andere, leukere dingen kregen voorrang op koken.  Bij het koken vielen wij steeds terug op dezelfde recepten.  Weinig variatie.  Geen experimenten.  Aan het kookvuur was er weinig jolijt.  Liefst alles zo snel mogelijk achter de rug.  Zodat wij verder konden gaan met ons leuke leventje.  Want dat hadden wij.  Dat hebben wij.  Enkel dat koken strooide roet in het eten.
 
 
Zo was het vroeger.  Vandaag is het anders.  Recent ontdekten wij u.  Uw principes.  Uw recepten.  Koken werd een feest.  Meer nog, koken werd een totaalspektakel.  Dat alles hebben wij aan u te danken.  U toonde ons de weg.  U liet opnieuw licht schijnen in onze keuken.
 
Plots was koken geen last meer.  Vandaag noemen wij het een uitdaging.  Een heerlijke uitdaging.  Eentje om naar uit te kijken.  Elke avond kiezen wij één van uw recepten.  In onze keuze laten wij ons wel nog leiden door de gemakkelijkheidsgraad.  Wij willen stap voor stap gaan.  Niet onmiddellijk streven naar het hoogste.  Dat zou nefast zijn voor de kookvreugde.  Maar die gemakkelijke recepten vinden wij.  Die gemakkelijke recepten maken wij.
 
 
Ik sta aan de kookpotten.  Ik lach.  Geen chaos meer in mijn hoofd.  Enkel helderheid.  Alles heb ik op een rijtje.  Het recept heb ik gelezen.  Zit gestructureerd en gestroomlijnd in mijn hoofd.  In alle rust en zelfzeker volg ik alle stappen.  Geen twijfel meer.  U bent mijn gids.  Mijn houvast.  Op u kan ik terugvallen.  Literairgewijs, bedoel ik dan.  Uw boeken hou ik bij de hand.  Als hulplijn.  Als reddingsboei.  Stap voor stap kom ik tot dat smakelijke eindresultaat.  Elke avond slaag ik er in om die foto uit uw boek naar onze borden te kopiëren.  De hoofdrolspelers uit de foto worden op onze borden tast- en eetbaar.
 
Na het overheerlijke diner blijven wij nog even aan tafel.  Wij lopen niet weg uit de keuken.  Zoals wij vroeger deden.  Neen, wij blijven zitten.  Nagenieten, zo noemen zij dat.  Wij kijken elkaar aan.  In onze ogen zien wij dat licht zachtjes flikkeren.  In onze ogen zien wij dat nieuwe geluk.  Ik in haar ogen.  Zij in mijn ogen.  Ons geluk is nu nog vollediger.  Wij beseffen dat kookkunst ook hiertoe kan bijdragen.  Let wel, ik durf mij zelf nog geen kookkunstenaar te noemen.  Wel noem ik mij al kok.  Beginnende kok.  Zoekende kok.  Stuntelende kok.  Ik zeg het nog niet luidop.  Ik zeg het nog heel stilletjes.  In mijn hoofd.  Nog te bang om naar buiten te treden.
 
 
Koken is een feest.  Net als voetbal.  Met dat ene verschil dat hooligans het kookfeestje niet komen verbrodden.  Geen geweldenaars aan tafel.  Dat kan niet.  Dat mag niet.  In alle stappen in het proces vind ik de rust terug.  Rust, die voordien onvindbaar was.  Het zoeken van een recept? Met veel plezier blader ik doorheen uw boeken.  Ik lees.  Ik schat mijn kunnen in.  Ik twijfel.  Ik kies.  Ik maak mijn boodschappenlijstje.  Het kopen van de ingrediënten? Geen race met het winkelwagentje.  Aan minimumsnelheid laveer ik doorheen de winkelrekken.  Ik kijk om mij heen.  Ik voel.  Ik ruik.  Ik leer.  Ik ontdek.  Ik koop.
 
Afkeer van het koken? Neen, dat heb ik niet meer.  In alle noodzakelijke stappen om tot een heerlijk diner te komen, vind ik plezier.  Lange tijd kon ik niet begrijpen waarom mensen plezier konden vinden in koken.  Die rage van kookboeken, minachtend keek ik er op neer.  Nu niet meer.  U hebt iets veranderd in mij.  Mijn persoonlijke geschiedenis krijgt plots een andere tijdsindeling.  De jaren vóór Pascale Naessens.  De jaren na Pascale Naessens.  
 
Eindelijk heb ik u gevonden.  Ik laat u niet meer los.  Ik laat u niet meer gaan.  Die boeken hou ik voortaan dicht bij mij.  

Met vriendelijke groeten. 

Link:
Pascale Naessens.

maandag 23 februari 2015

Mijn reisverhaal Peru en Bolivia. Dag 18: Cuzco.

Gisteren hadden wij in de avond nog een ontmoeting met onze gids voor de Incatrail.  Hij wou ons even ontmoeten.  Om ons kort in te lichten.  Om ons duidelijk te maken wat wij precies mochten verwachten.  Wat ik mocht verwachten, wist ik niet.  Vanuit België had ik via de reisorganisatie laten weten de tweedaagse Incatrail te willen stappen.  Vanuit België had ik de nodige papieren doorgestuurd.  Vanuit Peru lieten zij op hun beurt dan weer weten dat alles in orde was.  Ik kon de Incatrail op.  Ik was blij en gerustgesteld.  Verdere vragen had ik mij niet gesteld.  Dat leek mij niet nodig.  Ter plaatse zou alles wel duidelijk worden.  Dat was dan misschien nog het enige wat ik verwachtte, enige duidelijkheid.  Een antwoord op die standaardvragen: wie, wat, waar, wanneer, hoe, … In een korte monoloog gaf de gids ons alle antwoorden.  Op korte tijd werden wij gebrieft.  Twaalf kilometer zouden wij stappen.  De eerste zes kilometer zou behoorlijk zwaar zijn.  De volgende kilometers zouden dan relatief gemakkelijk zijn.  Aan kilometerpaal 104, bij Chachabamba, zouden wij de trein naar Aguas Calientes, aan de voet van Machu Picchu, verlaten.  Daar zouden wij uitstappen en beginnen aan onze trektocht.  Onze bagage dienden wij zelf te dragen.  Voldoende voeding en voldoende drank, dat was het belangrijkste.  Dat was de brandstof, die ons vooruit moest duwen.
 
De korte monoloog was voorbij.  De gids had gesproken.  Tijdens de uiteenzetting werd ik plots herinnerd aan dat ene kleine probleempje.  Ik had hoogtevrees.  De dag vóór ons vertrek realiseerde ik mij plots dat die vrees voor hoogtes heel misschien roet in het eten kon gooien.  Daarom toch even die vraag opwerpen.  Zoeken naar enige geruststelling.  Bij mijn vraag lachte de gids.  Een kort lachje.  Jawel, op sommige plaatsen waren de paadjes smal.  Op sommige plaatsen waren de afgronden steil en diep.  Of mijn hoogtevrees een probleem was? Hij meende van niet.  Enige voorwaarde was dat ik mij op die smalle paden zou afkeren van de afgrond en mij zou vastgrijpen aan de bergwand om zo zachtjes aan en voetje per voetje te vorderen.  Ik zou het halen, daarvan was de gids overtuigd.  Maar uit dat korte lachje kon ik afleiden dat het niet evident zou worden.
 
Weg was mijn zekerheid.  Mijn zekerheid dat ik die Incatrail zou uitwandelen.  Twijfel kwam in de plaats.  Ik ging een woelige nacht in.  Een nacht, waarin ik herhaaldelijk wakker schrok.  Die nacht had ik vele dromen.  In die dromen beleefde ik de ergste scenario’s.  In die dromen overkwamen mij de grootste rampen.  Ik was dan ook blij te mogen opstaan.  Die kwade dromen van mij te kunnen afschudden.  Machu Picchu was pas voor morgen.  Ik kon het nog even voor mij uitduwen.  Vandaag waren wij in Cuzco.  Op Cuzco zou ik mij focussen.
 
Anderhalve week zijn wij nu reeds in Peru.  Tot vandaag hebben wij niks of bijna niks gezien van de Inca’s.  Dat mag enige verbazing wekken.  In mijn beperkte historische kennis stel ik Peru bijna automatisch gelijk met de Inca-beschaving.  Ondanks die automatische gelijkschakeling heb ik nauwelijks enige ruïne gezien.  Maar dat zal heel snel veranderen.  Want wij zijn in Cuzco, het centrum van het Incarijk.  Vandaag en de volgende dagen zullen wij ondergedompeld worden in die toch wel belangrijke historische periode.  Een zeer toonaangevende periode.  Een periode, die vandaag nog heel aanwezig is in Cuzco.
 
Het Incarijk was meer dan enkel Peru.  Het strekte zicht uit over een groot gebied.  In de vijftiende eeuw omvatte het ‘land van de vier windstreken’, zoals het rijk van de Inca ook wel werd genoemd, een gebied dat lag tussen Quito in Ecuador en Santiago in Chili.  Van dat grote rijk was Cuzco lange tijd het bestuurlijke centrum.  Het belang van de stad vinden wij ook terug in de stadsnaam.  Cuzco is een woord uit het Quechua en betekent ‘navel (van de aarde)’.  Moeten wij in die naam enig spoor bemerken van valse grootheidswaanzin? Of was het toch een taalkundige vertaling van de echte grootsheid van die beschaving? Eén ding is zeker, in territoriaal opzicht was dit het grootste rijk ter wereld.  Navel van de aarde was dan toch terecht?
 
Vandaag zullen wij een hele reeks sites bezoeken: Tambomachay, Pukapukara, Qenko, Sacsayhuamán en Koricancha.  Voor de eerste vier sites is het economisch interessant een boleto turistico te kopen.  Voor een dergelijk biljet betalen wij 130 soles terwijl de individuele entrees tot de sites telkens 70 soles kosten.  Een eenvoudig rekensommetje leert ons dat een biljet best wel interessant mag genoemd worden.
 
Tambomachay
 
Pukapukara
 
Bij het bezoek aan die historische plaatsen vallen mij twee dingen op.  Wij worden bij onze bezoeken vergezeld van een gids.  Telkens zij haar uitleg geeft, spreekt zij in de voorwaardelijke wijs.  Alsof niks definitief is.  Alsof nog steeds gezocht wordt naar verklaringen.  Nooit kan met grote zekerheid gesteld worden wat de functie van die plaatsen was.  Hadden de gebouwen een religieuze functie? Of hadden zij eerder een militaire betekenis? Was het te omschrijven als een rustplaats voor de Inca en zijn gevolg? Of was het een combinatie van al die mogelijke functies? Het blijft gissen.  Tot vandaag.  Nieuwe theorieën kunnen nog altijd ontwikkeld worden.  Het lijkt wel alsof het verhaal van de Inca’s een ‘never ending story’ is.
 
Niet enkel die voorwaardelijke wijs valt mij op.  In haar uitleg kan de gids niet om de Spanjaarden heen.  Zij zijn de veroveraars.  Dat is een historisch gegeven, dat niet valt te ontkennen.  Dat doet zij ook niet.  Dat zou al te zeer afbreuk doen aan haar professionalisme.  Wel worden de Spanjaarden met de vinger gewezen.  Niet bedoeld als een zware en al te grote beschuldiging.  Wel om aan te geven dat zij vaak de oorzaak zijn van het verval van gebouwen en monumenten.  De bekeringsijver van de Spanjaarden was nogal overtuigend.  Tempels werden afgebroken.  Afgoderij was des duivels.  In de plaats werden kerken en kathedralen opgetrokken.  Het nodige bouwmateriaal werd gevonden in de afgebroken tempels.  Op de grote maar verlaten sites.  Recycleren, dat was wat de Spanjaarden deden.  Bruut en zonder enig besef van het historische belang.  Dat historische belang, daarvan zijn wij ons pas recentelijk bewust.  Lange tijd was dat geen argument.  Alleszins geen geldig argument om de handen van die sites te houden.  Om die sites intact te houden.
 
Het is niet mijn bedoeling in dit reisverslag alle bezochte sites uitgebreid te bespreken.  Dat zou mij te ver leiden.  Indien u dit toch zou wensen, kan ik u alleen maar doorverwijzen naar de vele reisgidsen.  Die concurrentie kan en wil ik niet aangaan.  Daarom zal ik het niet hebben over Tambomachay.  Of Pukapukara.  Of Qenko.  Of Koricancha.  Enkel bij Sacsayhuamán wil ik blijven stilstaan.  Alleen al omwille van die naam.  Die grappige naam, die door toeristen vaak verbasterd wordt tot ‘sexy woman’.  Die verbasterde naam schept verwachtingen.
 

Sacsayhuaman
 
De huidige site van Sacsayhuamán geeft ons slechts een indruk hoe het ooit moet geweest zijn.  Over de eigenlijke staat kunnen wij enkel maar vermoedens opperen.  Wij kunnen enkel gissen naar de ware omvang.  Maar bij dat gissen zijn wij toch overtuigd van één ding.  Het moet gigantisch zijn geweest.  Het complex heeft een totale oppervlakte van 3.000 ha. en omvat 200 archeologische plaatsen.  Het fort is hiervan het bekendste.  Nog aanwezige getuigen van dit fort zijn de langgerekte muren, die door het landschap kronkelen.  Oorspronkelijk waren de muren drie meter hoog.  Dat is nu een heel stuk minder.  Daar hebben de Spanjaarden schuld aan.  Zij gebruikten stenen van dit complex voor de bouw van huizen en van de kathedraal in Cuzco.  Maar het waren niet enkel de Spanjaarden.  Tot 1930 konden ook nog stadsbewoners stenen meenemen voor de bouw van hun woningen.  Peruanen moeten dus niet enkel de Spanjaarden met de vinger te wijzen.  Vaak is ‘t goed in eigen hert te kijken.  Nog even voor het slapen gaan moeten de Peruanen heel misschien aan zelfonderzoek doen.  Ook zij hebben schuld.  Schuld aan de afbraak van historische monumenten.  
 

Sacsayhuaman
 
Bij de bouw van Sacsayhuamán komen alweer buitenaardse wezens om de hoek kijken.  Peru lijkt wel een aardse thuisbasis te zijn van die extra terrestrials.  Cuzco zou gebouwd zijn in de vorm van een poema.  Vanuit de lucht lijken de contouren van de stad inderdaad op een poema.  Sacsayhuamán zou daarbij de kop vormen.  Hoe de architecten dit hebben kunnen realiseren zonder enig zicht van bovenaf lijkt bijna onmogelijk.  Als iets onmogelijk is, wordt dadelijk gedacht aan buitenaardse wezens.  Toch in Peru.  In Peru lijken die wezens onmogelijke dingen toch mogelijk te maken.
 
Wij staan naar de muren van dat fort te gapen.  Die onderste stenen zijn enorm.  Over de zwaarte van die stenen kan gediscussieerd worden.  De ene reisgids geeft aan dat de zwaarste steen wel 140 ton weegt terwijl een andere reisgids dan weer spreekt van 350 ton.  Zoals altijd zal de waarheid in het midden liggen maar die cijfers doen ons enkel inzien wat voor een hels karwei de bouw van dit complex moet geweest zijn.  Die meer dan zware stenen moesten van een rotswand, die drie kilometer van het complex lag, naar de eigenlijke bouwwerf gesleept worden.  Hier moet gezwoegd zijn.  Hier moet gezweet zijn.  Duizenden werkmannen moeten hier ontelbare uren gesleten hebben.  Dat moet.  Anders kan het niet.  Tenzij wij ook bij de bouw teruggrijpen naar die buitenaardse wezens.  Zij zouden Sacsayhuamán dan niet enkel ontworpen hebben, zij zouden het ook gebouwd hebben.
 
Eén klein moment heb ik geloofd in buitenaardse wezens.  Toen ik nog een broekventje was.  Toen had E.T. mij overtuigd.  In hem wilde ik nog geloven.  Hem wou ik met alle plezier mijn telefoon lenen.  Zodat hij naar huis kon bellen.  Zodat hij eindelijk huiswaarts kon keren.  Nu ben ik geen broekventje meer.  Ik ben nog altijd een ventje.  Maar wel een groot ventje.  Een volwassen ventje.  Ik geloof niet meer in E.T.  Ik geloof niet meer dat ik met mijn fiets plots door de lucht kan vliegen.  Dat alles geloof ik niet meer.  Sacsayhuamán moet dus gebouwd zijn door mensen.  Daarvan ben ik overtuigd.  Het maakt mijn ontzag voor deze prestatie enkel nog groter.
 
Eén dag lang hebben wij rondgewandeld doorheen de restanten van het grote Incarijk.  Mijn hoofd zit vol cijfers en feiten.  Dingen, die ik angstvallig wil vasthouden.  Dat zal niet lukken.  Vele cijfers en feiten zullen wegglippen.  Wegsijpelen.  Zullen geen deel gaan uitmaken van mijn parate kennis.  Kennis, waarop ik onmiddellijk kan terugvallen.  Waarnaar ik onmiddellijk kan teruggrijpen.  Toch zijn er enkele kleine dingen, die ik vasthou.  Die ik memoriseer.  Dingen, waarvan ik tegen mijzelf zeg dat ik ze moet neerschrijven.  Die dingen herhaal ik continu in mijn hoofd.  Tot ik bij het hotel aankom.  Op mijn kamer.  Dan grijp ik naar pen en papier en schrijf alles uit.  Zodat ik mijn hoofd kan leegmaken.  Zodat ik klaar ben voor de volgende, te ontvangen data.  Drie feiten wou ik onthouden.  Drie kleine, interessante dingetjes.  Waarom juist die drie? Omdat alle goede dingen uit drie bestaan?
 
Tot mijn reis naar Peru dacht ik dat de term ‘Inca ‘verwees naar het Rijk.  Naar die bepaalde beschaving.  Ik dacht het bij het rechte eind te hebben.  Tot mijn reis naar Peru dacht ik dat de term ‘Inca’ verwees naar alle bewoners van dat Rijk.  Naar alle onderdanen.  Alweer dacht ik het bij het rechte eind te hebben.  Vandaag ontdek ik dat ik dwaalde.  Ik was verkeerd.  Dat vertelde onze gids mij.  Dat vertelde zij niet alleen mij.  Dat vertelde zij aan de volledige groep.  Inca was eigenlijk een eretitel.  Een eretitel, die enkel van toepassing was op de koning.  Op de keizer.  Enkel hij werd aangesproken met Inca.  De Sapa Inca werd beschouwd als de directe afstammeling van de zon.  Een dergelijke afstammeling kon niet aangesproken worden met koning.  Dat was te simpel.  Dat was een banalisering van zijn afstamming.  Een dergelijke afstamming vroeg om iets groters.  Iets uniekers.  Sapa Inca (‘de enige Inca’) leek aan die vraag om uniciteit te voldoen.
 
Inca’s zouden nooit gevochten hebben.  Met die bewering kwam onze gids aandraven.  Ik fronste mijn wenkbrauwen.  Het Incarijk was ooit het grootste imperium ter wereld.  Om tot dat imperium te komen, zou er nooit één oorlog gevochten zijn.  Enkel door diplomatie en onderhandelingen zouden de Inca’s hun rijk uitgebouwd en vergroot hebben.  Slechts een heel kleine toegeving wil onze gids op deze bewering doen.  Heel zelden werd misschien strijd geleverd.  Maar dan telkens op een kleine en zeer beperkte schaal.  Met die stelling lijkt zij het vredelievende karakter van deze beschaving te willen beklemtonen.  Om het te plaatsen tegenover de wreedaardige ingesteldheid van de Spanjaarden.  Onze gids lijkt het spelletje te spelen van de onderdrukte tegenover de onderdrukker.  Om zo onze sympathie te winnen.  Onze sympathie met het slachtoffer.  Ik kan haar begrijpen.  Maar dat begrip maakt mij niet blind.  Ook de Inca’s waren wreed.  Ook de Inca’s onderdrukten andere volkeren.  Niet door diplomatie werden andere streken onderworpen.  Wel door harde en lange veldslagen.  Dat alles wordt mij bevestigd door andere gidsen.  Op de volgende dagen.  Verhalen zijn altijd mooi.  Maar altijd heeft een verhaal twee kanten.  Die twee kanten moeten gevonden worden.  Moeten gehoord worden.
 
De christenen hebben de Heilige Drievuldigheid.  De Vader, de Zoon en de Heilige Geest.  Eén God in drie goddelijke personen.  De christenen staan niet alleen met dat beeld.  Ook de Inca’s kennen die gelaagdheid.  Zij geloven in een hogere wereld, een aardse (huidige) wereld en een onderwereld.  Elke wereld wordt gesymboliseerd door een dier.  De condor staat voor de hogere wereld, de poema voor de aardse wereld en de slang voor de onderwereld.  Die drieledigheid vinden wij nog in andere dingen terug.  In hun geloof in de zon, de maan en de sterren.  Zelfs in hun wijze levenslessen vinden wij die drieledigheid terug.  Voor de Inca’s geen tien geboden.  Zij stellen zich tevreden met slechts drie geboden.  Dat moet volstaan om hun leven richting te geven.  Inca’s mogen niet liegen, niet stelen en niet lui zijn.  Die regels moeten volstaan om goed te leven.  Niks over het eren van vader en moeder.  Geen verbod op onkuisheid.  Niks over begeerte.  Enkel die drie regels.  Dat moet volstaan.  
 
Na deze ene dag zijn de Inca’s plots geen vreemden meer voor ons.  Wij lijken hen toch iets beter te begrijpen.  Wij hebben inzage gekregen in hun leefwereld.  In hun denkwereld.  Die kennis maakt ons klaar voor de volgende stap.  De volgende stap in onze ontdekkingsreis.  Wij kunnen naar Machu Picchu.  Niet meer vandaag.  Wel morgen.  Morgen beginnen wij aan de Incatrail.  Vandaag gaan wij nog even uitrusten.  Onze batterijen opladen.  Want morgen gaan wij er tegenaan.  Morgen trekken wij de bergen in.  Maar eerst, zoals ik al zei, rusten en slapen.
 
Volgende aflevering (dag 19) op vrijdag 27/02.

vrijdag 20 februari 2015

Kunstcafé Huset, een aanrader! Brief aan Eveline Roels.

Beste Eveline,
 
Nooit eerder waren wij tot bij u geraakt.  Uw kunstcafé bestaat nu al bijna twee jaar.  Toch was het mij nog niet gelukt.  Allerlei uitvluchten kunnen gezocht en gevonden worden.  Maar die doen er niet toe.  Het feit dat ik nog geen voet binnenzette in uw café blijft ondanks al die mogelijke excuses toch bestaan.  Dat feit kan niet weggegomd worden.  Kan niet onder tafel geveegd worden.  Noch kan het ontkend worden.
 
Ik wist van uw bestaan.  Over het bestaan van uw café had ik al vele verhalen gehoord.  Wees gerust, al die verhalen waren unaniem lovend.  In die lovende kritieken kon ik geen enkele negatieve bijklank onderscheiden.  Al die positieve energie deed mij besluiten uw café op mijn to-do-lijstje te zetten.  Vergeten mocht ik u niet.  Ik moest naar u toe.  Maar u weet wat zij zeggen van droom en daad.  Willem Elsschot zou zeggen dat tussen beiden wetten en praktische bezwaren staan.  Zo ver wil ik het niet drijven.  Dat is een beetje te zwaar op de hand.  Toch kan er tussen droom en daad een enorme spreidstand bestaan.  Een bijna niet te overbruggen kloof.  Met elk verder uitstel werd die kloof breder en breder.  Bijna leek het alsof wij van elkaar wegdreven.  Een beetje zoals de continenten, die deden dat in vroegere tijden ook.
 
Bovendien zijn er al die verleidingen, die nauwelijks te weerstaan zijn.  Verleidingen in de vorm van hippe cafeetjes, leuke adresjes en niet te missen spots.  Jawel, de concurrentie is bijzonder groot in het Gentse.  Doorheen die verleidingen moeten wij ons een weg banen.  Om tot u te komen.  Voorwaar niet gemakkelijk.  Vooral als u in overweging neemt dat ik gemakkelijk te verleiden ben.  Niet in de liefde.  Daarin ben ik trouw.  Daarin wijk ik niet af van het rechte pad.  Van het pad van de cafeetjes durf ik wel af te dwalen.  Anders gezegd, met plezier dwaal ik van dat pad af.  Altijd weer leuke kennismakingen.
 
Vorige vrijdag was er dan die mogelijkheid.  Die kans.  Kansen moet men grijpen.  Dat wordt zo gezegd.  Door levensgoeroes en life-coaches.  U kan met deze wijze heren en dames lachen.  U kan ze bespotten.  Maar in die ene leefregel kan en wil ik hen volgen.  Daarom greep ik vorige vrijdag die kans.  Wij kwamen van Oak.  Dat nieuwe restaurant in de Hoogstraat.  Wij hadden lekker gegeten.  Maar die lekkere lunch nam niet weg dat wij nog even wilden afzakken.  Op zoek naar een doorzakkertje passeerden wij aan uw kunstcafé.  Dit was die kans.  Ik omarmde die kans.
 
Vluchten kan niet meer.  Die woorden zong ik niet.  Dat laat ik over aan Frans Halsema en Jenny Arean.  Zij zongen dat vele keren.  Dat is eigen aan een hit.  Hits moeten gezongen worden.  Ik zong dat ene lied niet.  Wel dacht ik aan dat ene lied toen ik bij u binnenstapte.  Vluchten hoefde niet meer.  Ik was gearriveerd.  Ik was aangekomen.  Op die plaats uit mijn lijstje.
 
Ik was in Huset.  Ik was in het kunstcafé.  Onmiddellijk voelde ik mij thuis.  Misschien omdat ik geen echt café binnenstapte.  Eerder stapte ik een huiskamer binnen.  Een gezellige huiskamer.  Daarin voelt een mens zich toch altijd thuis.  Een gezellige huiskamer vraagt geen aanpassing.  In die huiskamer wordt u opgenomen.  Zonder vragen.  Zonder vooronderzoek.  Ik nestelde mij in die warme gezelligheid.  Languit.  In die gemakkelijke zeteltjes.
 
Wat bepaalt die warme gezelligheid? Moeilijk te omschrijven.  Ik wil de woorden gebruiken van een vriend.  Eclectische nostalgie.  Dat zijn de woorden, die hij gebruikte.  Ik zou het niet beter kunnen zeggen.  Ik durf dat te erkennen.  Soms moet men geen vrees hebben leentjebuur te spelen.  
 
Inderdaad wordt men bij het betreden van uw café teruggeflitst.  Met de teletijdmachine van professor Barabas worden wij naar een andere tijd gebracht.  Een verleden tijd.  Een warme tijd.  Een tijd, waarin alles rustiger was.  Kalmer.  Met het dichttrekken van uw deur lijkt het alsof dat gejaagde van het dagelijkse leven van onze schouders valt.  Wij ademen diep in.  Blij.  Welgezind.
 
Wij waren net terug van Oak.  Wij hadden ons buikje volrond gegeten.  Toch laten wij ons verleiden (alweer!) tot een huisgemaakte taart.  Met een thee.  Of een koffie.  Of een whisky.  Lekker smullen hoeft niet duur te zijn.  Dat bewijst u.  Dat toont u met verve aan.  Slechts één euro voor een veganistische chocoladetaart.  Bijna zou ik zeggen dat het niet kan.  Maar het kan wel.  Dat lees ik op de menukaart.  Dat merk ik als ik betaal.  
 
Huset.  Eindelijk zijn wij er geraakt.  Ik kan u eindelijk schrappen van mijn to-do-lijstje.  Of neen, ik doe het niet.  Ik laat u op dat lijstje staan.  Want ik wil terugkeren.  Naar dat warme nest.  Met die democratische prijzen.  Ik keer terug.  Ik kom terug.
 
Nog eens bedankt voor de warme ontvangst.
 
Met vriendelijke groeten.
 
 

woensdag 18 februari 2015

Geen kinderen = egoïstisch? Brief aan paus Franciscus.

Beste Franciscus,

Nooit had ik gedacht mij in een brief tot u te richten.  U bent het hoofd van de Katholieke Kerk.  U bent de paus.  Dat is een andere wereld.  De afstand tussen ons is te groot.  Ondanks die afstand waren er in het verleden toch verschillende gelegenheden waarop ik u of uw voorgangers had kunnen aanspreken.  Maar telkenmale zweeg ik.  Uw houding tegenover vrouwen in de Kerk.  Geen reactie van mijnentwege.  Uw visie op homoseksualiteit.  Alweer geen reactie van mijnentwege.  Uw mening omtrent anticonceptie.  Uw standpunt tegenover de plaats van gescheiden mannen en vrouwen binnen de Kerk.  In beide gevallen bleef reactie van mijnentwege uit.

U ziet, niet snel was ik geneigd u een brief te schrijven.  Ik hulde mij in stilzwijgen.  Ongetwijfeld zou dat zo gebleven zijn.  Maar dan was er die toespraak van u op het Sint-Pietersplein.  Over de inhoud van die toespraak las ik een kort bericht in De Standaard.  Dat was vorige vrijdag.  Voor een werkende mens is vrijdag één van de mooiste dagen van de week.  Het biedt uitzicht op het weekend.  Op welverdiende rust.  Dat vooruitzicht stemt een werkmens tevreden.  Dat doet het ook bij mij.  Vrijdag ben ik altijd goedgemutst.  Niks kan mijn goede humeur om zeep helpen.  Vrijdag laat ik mij niet uit het lood slaan.

Vrijdagmorgen las ik welgezind en goedgemutst de krant.  Het binnenlandse nieuws had ik doorgenomen.  Ik begon aan het buitenlandse nieuws.  De meeste artikelen had ik gelezen.  Ik stond op het punt de krant dicht te slaan.  Ik zou vertrekken naar het werk.  Maar dan viel mijn oog op dat ene, kleine artikel.  Die lees ik bijna nooit.  Nu deed ik het toch.  Heel waarschijnlijk werd mijn aandacht getrokken door de nogal bizarre kop boven het betreffende artikel.  ‘Geen kinderen krijgen is egoïstisch’, dat was de kop.  Ik voelde mij aangesproken.  Ik heb geen kinderen.  Wel heb ik een relatie.  U had het dus over mij.  Op het Sint-Pietersplein richtte u zich met die woorden ook tot mij.

Ik verslikte mij in mijn koffie.  Weg was mijn welgezindheid.  Weg was dat aangename, vrijdagse gevoel.  Ik was kwaad.  Ik was razend.  Ik weet dat ik het niet mag doen.  U zou zeggen dat God mij ziet en dat het daarom niet mag.  Maar daaraan had ik vrijdag helemaal geen boodschap.  Ik deed het toch.  Ik vloekte.  Eén langgerekte, vette vloek.  Niet één keer deed ik het.  Wel meerdere keren.  Onafgebroken, netjes achter elkaar.

U beschuldigt mij.  U wijst mij met de vinger.  Aan iedereen zegt u dat ik een egoïst ben.  Zonder mij ook maar te kennen.  Zonder mij ook maar gehoord te hebben.  De redenen om geen kinderen te hebben kunnen velerlei zijn.  Ik heb ook zo mijn redenen.  Ondanks die bestaande redenen heb ik nooit de noodzaak gevoeld mij te moeten verantwoorden voor mijn keuze.  Dat zal ik ook nu niet doen.  Omdat ik niet terechtsta. 

Relaties met kinderen lijken een vanzelfsprekendheid.  Nooit wordt aan hen gevraagd waarom zij kinderen hebben.  Omdat het de logische gang van zaken lijkt.  Omdat in onze omgeving de keuze voor kinderen de meest aanvaardbare lijkt.  Altijd wordt vreemd opgekeken als ik zonder enige aarzeling durf te bekennen dat ik geen kinderen heb.  Dat ik geen kinderen wil.  Nog vreemder kijken zij op als ik er meteen aan toevoeg dat het een bewuste keuze is.  Nog verbaasder kijken zij als ik niet de behoefte voel enige verklaring te geven voor die keuze.  Kinderen of geen kinderen, het zou geen verschil mogen maken.  Beide keuzes zouden even vanzelfsprekend moeten zijn.  Zowel voor de ene als voor de andere keuze zou geen verantwoording moeten afgelegd worden.  Omdat beide keuzes naast elkaar kunnen bestaan.  Op gelijke voet.  Ik eis die gelijkheid in keuze op.

Ondanks mijn gemaakte keuzes durf ik wel te pleiten voor een kindvriendelijk beleid.  Beiden staan niet in conflict met elkaar.  Koppels, die kiezen voor kinderen, moeten een optimale ondersteuning en begeleiding krijgen vanuit dat beleid.  Dat kindvriendelijk beleid moet inclusief zijn.  Mag niemand uitsluiten.  Het mag niet enkel gericht zijn op heteroseksuele koppels.  Homoseksuele koppels moeten binnen dat beleid dezelfde rechten kunnen opeisen.  Net als bewust ongehuwde moeders.  Ook zij moeten hun kinderwens kunnen realiseren.

Datzelfde kindvriendelijk beleid moet tevens betekenen dat mensen, die bewust kiezen geen kinderen te hebben, vrijuit kunnen spreken.  Zonder hierop aangesproken te worden.  Zonder hierom veroordeeld te worden.  Ook dat is kindvriendelijk.

Met uw uitspraak lijkt u te insinueren dat de keuze geen kinderen te hebben enkel kan vanuit egoïstische motieven.  U dwaalt.  Met uw uitspraak lijkt u te suggereren dat de keuze geen kinderen te hebben geen volwaardige keuze kan zijn.  Alweer dwaalt u.  Ik heb gekozen.  Weg van egoïsme.  Ik heb gekozen.  Volwaardig en overtuigd.  U doet mij geenszins twijfelen.  Dat doet u niet.  Wel doet u anderen twijfelen.  Aan mijn oprechte keuze.  Dat neem ik u ten zeerste kwalijk.  Met uw uitspraken blijft u mij in het defensief duwen.  U blijft mij in een hoek duwen waar ik niet thuishoor.

Mijn moeder zei mij dat het soms wijzer is te zwijgen.  Dat het niet altijd nodig is ergens een mening over te hebben.  Of de indruk te hebben dat een mening moet verkondigd worden.  U bewijst met kracht dat mijn moeder een wijze vrouw is.  Beter was het dat u gezwegen had.  In die stilte kan wijsheid schuilen.

Ik verfoei uw woorden.  Ik betreur diep uw veroordelende woorden.  Omdat ik weet dat zij geen enkele grond van waarheid hebben.  Niet enkel voor mij.  Ook voor anderen.

Ondanks voorgaande wens ik u toch mijn vriendelijke groeten over te brengen.