maandag 29 februari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 14: Bagan.

Gisteren moesten wij nog vóór het slapengaan een belangrijke beslissing nemen.  Wij konden niet zomaar ons bed induiken.  Eerst beslissen, dan pas slapen.  Het respecteren van die volgorde zal ons een zekere gemoedsrust garanderen.  Onbezorgd zullen wij kunnen inslapen.  Zonder te moeten wakker liggen.  Zonder te moeten rondwoelen in bed.  De genomen beslissing garandeert ons een vaste nachtrust.
 
Waarover gaat die beslissing? Vandaag en morgen zullen wij hét hoogtepunt van deze reis bezoeken.  Vandaag en morgen zullen wij rondtrekken in een ooit bloeiende metropool, die Marco Polo omschreef als één van de mooiste uitzichten ter wereld.  Zou Marco Polo in zich de neiging tot overdrijven dragen of zou het toch eerder een nuchtere jongen zijn? Een nuchtere jongen, die de dingen zegt zoals ze zijn.  Vandaag zullen wij het uitzoeken.  Vandaag kunnen wij het waarheidsgehalte van die ooit uitgesproken woorden checken.  Maar hoe zullen wij het aanpakken? Hoe zullen wij ons verplaatsen? Dat is de beslissing die moet genomen worden.  Daarover hebben we gisteren lang en zwaar nagedacht.  Want een juiste beslissing moet genomen worden.  Een verkeerde zullen wij onszelf nooit vergeven.  Levenslang zullen wij ons omwille van die ene verkeerde beslissing vervloeken.  Een grondige studie is nodig.  Een kosten-batenanalyse van de verschillende opties moet gemaakt worden.  De pro’s en contra’s moeten tegen elkaar afgezet worden.
 
Te voet? Geen optie want hoe kan je een oppervlakte van 40 km² afstappen.  Gewoon onmogelijk.  De paardenkar? Te traag.  De fiets? Te intensief en bovendien te warm voor een fysieke inspanning.  Een taxi? Valt te overwegen.  Maar dan zijn wij afhankelijk.  Dan moeten telkens goede en duidelijke afspraken gemaakt worden.  De e-bike? Een mogelijkheid waarover even getwijfeld wordt.  De e-scooter?  Een aarzeling want vragen worden gesteld bij de veiligheid.  Kan een e-scooter overeind gehouden worden in het mulle zand? Lang wordt getwijfeld tussen een e-bike en een e-scooter.  Uiteindelijk beslissen wij te gaan voor de e-scooter.  Dat lijkt ons de perfecte optie.  Tegen een maximumsnelheid van vijfenvijftig kilometer per uur doorheen Bagan snorren, dat moet het gewoonweg zijn.  Op die manier zullen wij gemakkelijk van de ene tempel naar de andere kunnen racen.  De kogel is door de kerk.  De beslissing is genomen.
 
Wij hebben beslist.  Maar waar die e-scooter gaan halen? Dat blijkt helemaal niet moeilijk te zijn.  Aan ons hotel staan een aantal scooters gestald.  Gisterenavond zijn wij er nog heel even langs geweest.  Om eentje te reserveren voor vandaag.  Zekerheid biedt toch enige garantie.  Want wat zou er gebeuren indien morgen alle scooters zouden uitgeleend zijn? Dan moeten wij opnieuw een kosten-batenanalyse maken.  Dan moeten wij opnieuw het hele beslissingsproces doormaken.  Dat scenario willen wij vermijden.  Daarom dus op voorhand reserveren.  Het huren van een e-scooter is niet alleen een keuze voor het milieu.  Het is ook een keuze voor onze portemonnee.  Want dat huren kost geen geld.  Of toch heel weinig.  Slechts tienduizend kyat.  Voor één dag.  Voor twee personen.  Dat is nog geen zeven euro.  Een bijna te verwaarlozen uitgave.
 
Een transportmiddel hebben wij.  Maar waar moeten wij met dat transportmiddel heen? Welke tempels moeten wij gaan bezoeken? Ooit stonden hier meer dan tienduizend tempels.  Vandaag is het iets minder.  Tweeduizend tweehonderd tempels zijn bewaard gebleven.  Uit dat ruime aanbod moeten wij kiezen.  Uit dat ruime aanbod moeten wij onze reisroute voor vandaag en morgen samenstellen.  Een zware opgave.  Want wij moeten selecteren.  Wij moeten kiezen.  Dat betekent dat moet geschrapt worden.  Dat wij een hele reeks tempels enkel zullen passeren.  Of helemaal niet zullen zien.
 
Het uitstippelen van een juist parcours wordt nachtwerk.  Een grondige studie wordt gemaakt.  Reisgidsen worden naast elkaar gelegd.  Voor enkele uurtjes is mijn bed geen slaapplaats.  Wel een bureau.  Een kantoor.  Alles wat in die gidsen vermeld staat over de vele tempels wordt gelezen.  Want op basis van die beschrijvingen wordt een keuze gemaakt.  Wordt een lijst met aanraders gemaakt.  Twijfel overheerst.  Omdat wij het niet weten.  Wij hebben geen voorkennis.  Kunnen niet weten of die ene geschrapte tempel nu wel of niet de moeite waard is.  Wij kunnen enkel hopen dat de tempels, die we wel gekozen hebben, geen teleurstelling zullen blijken te zijn.  Geleidelijk aan wordt het strijdplan voor de volgende twee dagen duidelijk.  Het plan wordt uitgeschreven.  Wij lijken wel veldheren.  Aan de vooravond van het beslissende offensief.  Kaarten en plannetjes worden nog een laatste maal gecheckt.  Het uitgetekende parcours wordt nog eventjes gecontroleerd.  Vandaag en morgen moet alles vlotjes gaan.  Want terugkeren doen wij niet.  Kunnen wij niet.  Willen wij niet.  Nu moet het gebeuren.  Nu moeten wij Bagan ontdekken.  Onze eerste en laatste kans.
 
Voor vandaag hadden wij volgend lijstje opgesteld:
Bagan Museum.
Mimalaung Kyaung.
Gawdapalin.
Thatbyinnyu.
Shwegugyi.
Ananda.
Htilominlo.
Gubyauknge en Gubyaukgyi.
Shwezigon.
Mingalazedi.
 


 
Over elk van die plaatsen valt wel iets te vertellen.  Toch zal u het hier niet lezen.  U mag mij verdenken van enige luiheid.  Dat mag u doen.  Want ik moet bekennen dat ik mij heel af en toe wel eens wentel in luiheid.  Toch is dat niet de reden.  Angst voor herhaling weerhoudt mij al te veel uit te weiden over deze plaatsen.  In reisgidsen staat alles mooi uitgeschreven.  In het lang en het breed.  Ik zou het kunnen overnemen.  Maar dan stelt zich de vraag naar de meerwaarde.  Want naar die meerwaarde moet toch steeds weer gezocht worden.  Altijd en overal.  In alle domeinen.  Ook in de reisverhalen.  Omwille van die meerwaarde zal ik afzien van al te lange historische en architecturale beschouwingen.  Ik wil focussen op de ervaring.  Op het beleven.  Dat lijkt een voor mij betere en meer haalbare invalshoek.
 
Aan deze tour begonnen wij met een zekere angst.  Want op weg naar de eerste tempel op onze lijst passeren wij een hele reeks andere tempels.  Tempels, die niet op ons lijstje staan.  Telkens hebben wij de neiging te stoppen.  Eventjes drukken wij de remmen aan.  Toch eventjes halt houden? Die gedachte komt slechts heel kort in ons op.  Toch wijken wij niet af.  Wij houden vast aan ons uitgewerkte plan de campagne.  Vandaag zullen wij netjes onze lijst afwerken.  Niks zal ons hiervan weerhouden.  Wij laten ons niet afleiden.  Gaan recht op ons doel af.
 


 
Die aanvankelijke angst wordt nog versterkt als wij arriveren bij onze eerste halte, het Bagan Museum.  Wij stoppen hier niet omwille van de tentoongestelde stukken.  Dat zou nochtans kunnen.  Vaak is dat de reden waarom wij een museum binnenstappen.  Vandaag is het anders.  Wij houden halt bij het museum omdat wij het dak op willen.  Vanop dat dak zouden wij een prachtig uitzicht hebben over het hele gebied.  Een totaaloverzicht, als start is dat altijd goed.  Vanop het dak zouden wij kunnen zien waaraan wij beginnen.  Vanop dat dak zouden wij het doel van onze tweedaagse tour doorheen Bagan kunnen overschouwen.  Dat was het plan.  Maar vaak botsen plannen met de realiteit.  Dat ondervinden wij nu aan den lijve.  Wij kunnen het dak niet op.  Er zijn onderhoudswerken aan de gang.  De toegang wordt ons geweigerd.  Om veiligheidsredenen.  Met enige tegenzin blazen wij de aftocht.
 
Het vinden van de juiste weg is geen evidentie.  De bewegwijzering is geen prioriteit voor de beleidsmensen in Bagan.  Vaak is het gokken en gissen.  Een veldweg inrijden en hopen bij de juiste tempel uit te komen.  Het gekende proces van trial and error.  Wegwijzers vinden wij niet.  Of toch zeer weinig.  Gelukkig kunnen wij terugvallen op een hulpvaardige bevolking.  Zoals bij die eerste tempel, Mimalaung Kyaung.  Een jong ventje komt ons tegemoet.  Alsof hij ons verwacht had.  Hij begint een babbeltje met ons.  Praat vrij goed Engels.  Toch voor een tienjarige.  Tijdens het gesprek tracht hij ons postkaarten te verkopen.  Niet op een opdringerige manier.  Heel af en toe herinnert hij ons aan zijn koopwaar.  Zodat wij beseffen dat hij geen gids is.  Zodat wij duidelijk zouden begrijpen dat hij een verkoper is.  Dat het verkopen zijn hoofddoel is.  Wij weigeren evenwel op zijn aanbod in te gaan.  Geen postkaarten voor ons.  Hij begrijpt het.  Is niet teleurgesteld.  Of misschien een heel klein beetje.  Hij laat het alleszins niet blijken.  Hij weet dat hij in zijn vak met tegenvallers moet kunnen omgaan.  Sometimes you win, sometimes you loose.  Ondanks onze weigering ook maar iets van hem te kopen, blijft hij toch bij ons.  Hij blijft praten.  Over het leven.  Zijn leven.  Over Bagan.  Over de tempel waar wij nu bij staan.  Hij doet zelfs meer.  Hij wordt onze levende wegwijzer.  Onze gps.  Want hij zet ons op de juiste weg.  Hij toont ons de volgende tempels.  Zegt ons hoe te rijden.  Wij zijn dankbaar.  Dat kleine gebaar maakt een heel verschil op deze niet bewegwijzerde paden.
 



 
Net vóór het ondergaan van de zon haasten wij ons naar Mingalazedi.  Vanop die plek zou je getuige kunnen zijn van de zonsondergang.  Dat had ik gelezen in een reisgids.  Maar gidsen zijn niet altijd up-to-date.  Soms zijn gidsen achterhaald.  Zoals nu.  De bovenste verdieping van de stoepa is afgesloten.  Wij kunnen er niet op.  Geen zonsondergang voor ons.  Geen vakantiefoto’s.  Wij hebben de verkeerde plek gekozen.  Een verkeerde positie.  Dat is belangrijk in Bagan.  Het vinden van de juiste plek.  Dat is onze les voor vandaag.  Die fout zullen wij morgen niet meer maken.  Morgen zullen wij ietsje beter voorbereid zijn.  Morgen weten wij waaraan wij ons mogen en kunnen verwachten.
 
Vandaag was het tempeltjesdag.  Vele tempels hebben wij gezien.  Maar werd het een overkill? Werden wij blootgesteld aan een overdosis? Neen, geenszins.  Telkens was het anders.  Nooit hadden wij het gevoel naar iets te kijken dat wij kort voordien al eens hadden gezien.  Nooit hadden wij een déjà vu ervaring.  De bouwstijl was anders.  De boeddhabeelden waren anders.  De muurschilderingen waren anders.  Het formaat was anders.  Telkens waren er wel één of meer verschillen.  Door ons te ontdekken.  Door ons waar te nemen.  Die zoektocht naar de vijf verschillen maakte onze tocht boeiend en blijvend interessant.
 
Aan het eind van de dag overheerst slechts één gevoel.  Een wauw-gevoel.  Een gevoel van unieke voldaanheid.  Zo gaan wij dan ook slapen.  Moe maar voldaan.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 15: Bagan.  Te lezen op maandag 7 maart.

donderdag 25 februari 2016

Eigen Kweek. The Sequel. Machtig prachtig. Brief aan regisseur en acteurs/actrices.

Beste,
 
Bij de eerste reeks was ik al van plan u een brief te schrijven.  Ik heb het niet gedaan.  Het bleef bij een voornemen.  Zo gaat het vaak met voornemens.  Het bleef bij een ideetje.  Verder ging het niet.  De brief bleef steken in mijn hoofd.  U kreeg niks.
 
Het voorbije weekend begon het tweede seizoen.  Alweer vatte ik het idee op een brief te schrijven.  Deze keer wou ik mij evenwel indekken.  Ik koppelde een voorwaarde aan het schrijven van die brief.  Dat tweede seizoen moest goed zijn.  Dat was mijn voorwaarde.  Iemand een brief schrijven om te zeggen hoe slecht iets is of was, het is niet mijn stijl.  Dat wil ik niet.  Te gemakkelijk.  Lovende kritiek vind ik bovendien veel fijner dan krakende kritiek.
 
De voorbije zondag zat ik in mijn zetel.  Voor de televisie.  Ik was een beetje zenuwachtig.  Ik wou zo graag dat het goed was.  Dat ik hetzelfde plezier kon beleven als bij het eerste seizoen.  Dat wou ik.  Zodat aan mijn gestelde voorwaarde zou voldaan worden.  Zodat ik eindelijk die brief kon schrijven.
 
Mijn krant was niet positief over die eerste aflevering.  Vergelijkingen werden gemaakt met FC De Kampioenen.  Met die vergelijking wou de schrijver van het artikel een parallel trekken met de flauwe humor.  Het artikel was helder en klaar.  De journalist had zich niet geamuseerd.  Hij had nauwelijks gelachen.  Sterker nog, hij had niet gelachen.  Een al te flauw en al te gemakkelijk doorslagje van het eerste seizoen.  Dat was zijn uiteindelijke oordeel.
 
Ik las die kritiek.  Ik begon te twijfelen aan mijn verstandelijk vermogen.  Want ik vond het goed.  Dat moest u al gedacht hebben.  Want u leest nu mijn brief.  Daarmee weet u dat voldaan werd aan die door mij gestelde voorwaarde.  Jawel, ik vond die eerste aflevering heerlijk om zien.  Ik heb gelachen.  Veel en vaak.  Soms stil en inwendig.  Soms luidop en bulderend.
 
Jawel, ik ken de ingrediënten.  Ik ken dat specifieke taaltje.  Dat West-Vlaamse Engels.  Ik was fan van de eerste reeks.  Ik wist waar mij aan te verwachten.  Dat taaltje bepaalt de charme van de reeks.  Maar vormt niet de basis van de eigenlijke humor.  Die humor zit dieper.  Dient elders gezocht te worden.  De humor zit hem deze keer in de details.  In de gebaren.  In de mimiek.  In de kleine opmerkingen.  In die korte babbels.
 
Zich enkel toespitsen op dat taaltje als basis voor neersabelende en kritische commentaren is niet eerlijk.  Het doet de reeks oneer aan.  Maar de verleiding om een succesverhaal af te vallen blijkt soms bijzonder groot te zijn.  Blijkt soms zo groot te zijn dat zelfs de nog niet begonnen derde reeks mee genomen wordt in de kritiek.  Die neiging heb ik niet.  Of tracht ik toch ver van mij af te houden.  Ik was fan van de eerste reeks.  Zoals ik al zei in deze brief.  Ik kon enkel hopen dat het succes zou kunnen herhaald worden.  Na de eerste aflevering van voorbije zondag geloof ik dat het kan.  Dat het succes kan herhaald worden.
 
De acteurs spelen op een hoog niveau.  Brengen de personages zo veel verder dan de te eenvoudige typetjes.  Zij zetten mensen neer van vlees en bloed.  Mensen, die zoeken zich een houding aan te meten.  Een geloofwaardige houding.  Mensen, die zoeken naar een juiste plaats in het leven en in die zoektocht bijna continu twijfelen.  Mensen, die zich te groot achten voor die te kleine plaats en dat trachten te uiten in een volgens hen juiste, ‘modebewuste’ stijl.  Mensen, die het geluk gevonden hebben en er alles aan doen om dat geluk te bestendigen en te vergroten.
 
De nieuwe reeks bruist.  Sprankelt.  Op een dergelijke wijze dat ik nu al uitkijk naar de volgende zondag.  Naar de volgende aflevering.  Want ik zoek bevestiging.  Bevestiging van de kwaliteit, waarvan ik heb mogen proeven in de eerste aflevering.  Die zal ik krijgen.  Daarvan ben ik overtuigd.  Mijn vertrouwen stel ik in de acteurs.  In de humor.  In het verhaal.  In de combinatie van al die factoren, die het nieuwe seizoen tot een voltreffer zullen maken.
 
Eigen Kweek.  Het ideale programma voor een zondagavond.  Een programma dat doet wat het hoort te doen.  U even doet vergeten dat de volgende dag een nieuwe werkweek start.  Dat er in slaagt alle muizenissen uit uw hoofd te verjagen.  Dat u doet genieten en u blij- en welgezind naar bed laat gaan.  Dat die zondagse blues wegblaast en u een fijne televisieavond bezorgt.  Onder een warm dekentje.  Naast uw geliefde.  Een fijne televisieavond, gedrenkt in kwaliteit.
 
Voor die volgende, heerlijke televisieavonden wil ik u nu al danken.
 
Met vriendelijke groeten.

woensdag 24 februari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 13: Kalaw - Bagan.

Vandaag staan wij voor de grootste verplaatsing.  Ongeveer zeven uur zullen wij rijden.  Het lijkt een saaie dag te worden.  Een dag, waarover nauwelijks iets te vertellen valt.  Dat wordt het niet.  Dat wordt het zeer zeker niet.
 
Een eerste maal houden wij halt.  Wij stappen uit.  Om twee olifanten te zien.  Zij leven niet in gevangenschap.  Wij hoeven niet naar hen te kijken doorheen een tralies.  Neen, deze olifanten staan gewoon langs de weg.  Even uit te blazen van het gedane werk.  Of zich voor te bereiden op het nog te verrichten werk.  Deze dieren zijn geen circusattractie.  Het zijn werknemers.  Zij staan op de loonlijst van houtbedrijven.  Olifanten worden gebruikt voor het transporteren van gekapte teakbomen.

 
Olifanten zijn mijn favoriete dier.  Niet de leeuw, de koning van het dierenrijk.  Alleen al die titel staat mij tegen.  Klinkt zo hautain.  Een olifant heeft niks van dat alles.  In zijn lompe grootsheid schuilt een sympathieke, gevoelige speelsheid.  Zou dat het Dumbo-effect zijn? Het zou kunnen.  Feit is dat ik urenlang naar die beesten kan kijken.  Ik zou mij een zeteltje kunnen nemen.  En een tafeltje.  Om mij dan goed neer te zetten.  Om nooit meer recht te staan.  Ik zou bij die olifanten kunnen blijven.  In hun kleine oogjes zou ik lezen wat zij voelen.  Wat zij denken.  Een olifantenfluisteraar, dat lijkt mij pas een carrièreswitch.  Ik zou het kunnen overwegen.  Altijd heb ik gezegd dat schaapherder een mooi alternatief zou zijn voor mijn huidige beroepskeuze.  Maar waarom zou ik het niet verder zoeken? Olifantenfluisteraar in Myanmar? Het lijkt mij wel wat.
 
In Myanmar is de slaagkans om u als olifantenfluisteraar te vestigen bijzonder hoog.  Het land telt ongeveer tienduizend Indische olifanten.  Dat is het grootste aantal van Zuidoost-Azië.  Er zou dus best wat kunnen gefluisterd worden.  Toch ben ik niet blijven zitten.  Ik heb mij opgepakt.  Ben de bus opgestapt.  Want wij moeten voort.  Wij moeten verder.  Dat is zo met reizen.  Ter plaatse blijven trappelen heeft geen zin.  Wij komen om het land te zien.  Dan moeten we kilometers vermalen.  Dan moeten we heel af en toe onze koffers pakken.  Om verder te gaan.  Om door te gaan.  
 
In de buurt van Meiktila stoppen we aan een aantal pagodes.  De juiste naam van het plaatsje? Ik weet het niet.  De juiste naam van de site? Ik weet het niet.  Ik kan het niet terugvinden in mijn reisgids.  In die gids is geen sprake van deze plek.  Het wordt verzwegen.  Alsof het niet lijkt te bestaan.  Wij zouden dan de neiging kunnen hebben om voorbij te gaan aan deze plek.  De gids acht deze site immers geen woord waard.  Zelfs geen klein woordje.  Dan moet het toch de moeite niet zijn.  Dat zouden wij kunnen denken.  Maar vandaag zijn wij een beetje tegendraads.  We stoppen dus wel.

 
 
Het blijkt een ontdekking te zijn.  Een verrassing.  Een aanrader.  Dat is zo met het ongekende.  Het ongekende schept geen verwachtingen.  In tegenstelling met de absolute trekpleisters in een land.  Van die hoogtepunten worden in het hoofd allerlei voorstellingen gemaakt.  In die mate dat de voorstelling groter wordt dan het eigenlijke hoogtepunt.  In die mate dat de voorstelling mooier wordt.  Veel mooier.  Daardoor lopen die trekpleisters de kans om als tegenvallend bestempeld te worden.  Juist omdat zij niet beantwoorden aan de te hoge verwachtingen.  Ongekende dingen lopen dat risico niet.  Ongekende dingen zoals deze plek.

 
Op deze site staan oudere en nieuwere pagodes broederlijk naast elkaar.  In meer en minder vervallen staat.  Van renovatie is geen sprake.  Deze plek staat niet in de toeristische reisgidsen.  Toeristen passeren hier niet.  Of houden toch geen halt.  Dan is renoveren geen optie.  Dat lijkt de redenering te zijn.  De monumenten staan hier maar te staan.  Als verstrooiing voor de grazende koeien.  Onbekend maakt onbemind.  Zo wordt vaak gezegd.  Voor deze plek lijkt dit gezegde niet op te gaan.  Ik heb rondgekeken.  Ik hou van deze plek.  In deze plek zie ik een voorafspiegeling van Bagan.  Bagan in het klein.  Op een hapklare oppervlakte.  Ongekende plekken houden mij niet weg.  Ze trekken mij juist aan.  Net omwille van dat ongekende.  Want een heel kort moment kan je die ervaring voelen een ware ontdekkingsreiziger te zijn.

 
Wij rijden door naar onze laatste halte.  Vóór wij arriveren in Bagan.  Mount Popa, de Birmese Olympus.  Op deze berg wonen de 37 nats.  Nats zijn geesten.  De verering van deze geesten komt voort uit het animisme.  Vóór de komst van het boeddhisme waren de nats heer en meester.  Bij leven waren deze nats belangrijke personen met aanzien, die allen een onnatuurlijke of gewelddadige dood stierven.  Nat worden doe je blijkbaar niet zomaar.  Daar moet je wel wat voor doen.
 
Volgens animisten huist er in elk mens, dier en voorwerp een geest.  Er zijn honderden geesten, die in huizen, stenen, bomen, heuvels en rivieren wonen.  Er was een heuse wildgroei.  De fantasie voedde de creatie van deze nats.  Van nieuwe nats.  In de elfde eeuw was er een koning, die paal en perk wou stellen aan deze verering.  De koning was boeddhist en vond al die nats zware concurrentie voor zijn geloof.  Daarom ging hij nogal drastisch te werk.  Hij nam één ingrijpende maatregel.  Hij schafte de verering van nats af.  Dat lukte niet.  Publieke verering werd private verering.  Tempeltjes verhuisden naar de privévertrekken.  In elk huis werd wel een tempeltje gebouwd.  De koning leek zijn greep te verliezen.  Stuurde daarom zijn beleid bij.  Jawel, politieke leiders kunnen tot inkeer komen.  Toch in Myanmar.  Toch in die tijden.  Om alles te stroomlijnen en te laten sporen met het boeddhisme, hield de koning grote kuis in het aantal nats.  Hij ging er met de grove borstel door.  Hij bracht het aantal nats terug tot zesendertig nats met boven hen één supernat, de koning van de nats.  Deze werd een soort liaisonofficier tussen Boeddha en zijn nats.  Op die manier hoopte de koning beide werelden te verzoenen.  Het leek en lijkt te werken.  Vandaag bestaan beide naast elkaar.

 
Om bij het heiligdom van de nats te komen moeten we omhoog.  Zevenhonderd zevenenzeventig treden.  Zevenhonderd dertig meter hoog.  Een half uurtje stappen.  Dan bereiken wij het Taung Kalat klooster, bovenop Mount Popa.  Het is behoorlijk druk.  Wij kunnen niet met de bus tot aan de ingang.  Tot aan het begin van de treden.  We moeten een eindje stappen.  Zouden de nats een moeilijk dagje hebben? Zouden zij slecht geluimd zijn? Zouden zij ons een lesje willen leren? Het zou kunnen.  Bus aan de kant.  Wij moeten verder te voet.

 
Wij zijn nu al anderhalve week in Myanmar.  Het is de eerste maal dat wij enige drukte ervaren.  Een overrompeling is het nog niet.  Toch is er heel wat meer volk dan op andere bezienswaardigheden.  Blijkbaar hebben vele Myanmarezen de feestdagen rond Volle Maan Dag aangegrepen om naar hier te komen.  Om hun zonden af te kopen.  In de letterlijke zin.  Er lijkt wel een handeltje te ontstaan rond het afkopen van de zonden.  Overal staan donatieboxen.  Die boxen zijn niet leeg.  Zijn behoorlijk vol.  Onder politiebewaking worden de boxen geledigd.  Dat is geen veronderstelling.  Het is werkelijk zo.  Ik heb het gezien.  Ik was getuige.  Iemand moet hier geld aan verdienen.  De nats? Ik betwijfel het.  Later op onze reis horen wij dat verbijsterende verhaal.  Dat die boxen daar zouden geplaatst worden door lokale partijbonzen.  Als extraatje.  Als extralegaal voordeel.  Verfoeilijke praktijken.  Aan arme sloebers geld aftroggelen.  Op een slinkse manier.  Een transparante overheid lijkt een verre droom.  De nieuwe machthebbers hebben nog heel wat werk te verzetten.

 
Niet enkel de donatieboxen zijn een vergaarbak van geldbiljetten.  Blijkbaar leggen de gelovigen hun boontjes niet enkel te week op deze boxen.  Zij zoeken andere manieren om geld te doneren.  Die andere manieren vinden zij.  In de kleren van de gebeeldhouwde nats worden biljetten gestoken.  Niet één biljetje.  Wel vele biljetten.  Ik kijk naar dat geld.  Stel mij de vraag op welk moment geloof bijgeloof wordt.  Want dat is het geworden.  De verering van nats is pure volksverlakkerij.  Niets meer.  Niets minder.  Er wordt gezegd dat de jongeren afstand zouden nemen van deze goedgelovige praktijken.  Maar toch.  Ik heb mijn twijfels.  Als een jongere tegen een natstempel pist en de volgende drie dagen ziek is, is het geloof in die nats opnieuw en plots springlevend.  Het sluimert nog bij de jongeren.  Er is twijfel.  Afzweren of niet? Toch maar niet.  Op veilig spelen, dat lijkt de beste tactiek.  Oude en jonge mensen blijven voort offeren.  Blijven voort doneren.  Je kan maar nooit weten, toch?
 
Voor één ding moeten wij uitkijken op onze tocht naar boven.  Naar de top van Mount Popa.  De makaken vormen een bedreiging voor de pelgrims en toeristen.  Er wordt ons gezegd geen eten in de handen te houden.  Zelfs niet in de broekzakken.  Als voorzorg.  Om toch maar niet de confrontatie te moeten aangaan met een op voedsel jagende makaak.  Want die makaken vragen het niet.  Zij spreken niet met twee woorden.  Zij nemen het gewoon.  Bruut.  Wild.  Ik wil het niet meemaken.  Ik maak al mijn zakken leeg.  Vertrek met lege handen.  Ik ben geen held.  In mij schuilt geen Tarzan.  Ik wil zonder kleerscheuren voor de nats verschijnen.

 
Ondanks dat gevaarlijk kantje vormen die makaken toch een bijzondere attractie.  Zij vormen een grappig extraatje.  Want wat moet je denken van een cola slurpende makaak? Een aap, die zelf een gevonden blikje opent.  Zich te goed doet aan dat zoete drankje.  Het lijken wel clowns.  De meesters van de circuspiste.  Zij weten hoe een publiek te boeien.  Ik moet lachen met hun gekke capriolen.  Terwijl ik wel alert blijf.  Ik hou mij pet op.  Op mijn hoofd.  Niet in de hand.  Ik hou mijn zonnebril op.  Op mijn neus.  Niet in de hand.  Ik wil niet kennismaken met de vlijmscherpe tanden of klauwen van die circusartiesten.  Ik heb niks tegen vakantiesouvenirs maar ik kies deze graag zelf.
 
De avond valt.  Wij zijn nog niet in Bagan.  Wij zijn nog op weg.  Wij zien dat prachtige schouwspel.  Dat prachtige wonder.  Dat zich elke avond ontrolt.  In elk land.  Op een ander tijdstip.  Myanmar is geen uitzondering.  Ook hier gaat de zon onder.  Wij zien het gebeuren.  In het begin heel geleidelijk.  Naar het einde toe gaat het snel.  Aan het eind wordt plots naar een hogere versnelling geschakeld.  Vanuit de bus zien wij dat wonder.  Die zonsondergang.  Op de voorgrond de netjes afgelijnde palmbomen.  Op de achtergrond de bergen.  Daarachter de zon, die afscheid neemt.  Die slapen gaat.  Moe van een volle dag werken.  Ten afscheid kleurt zij de hemel oranjerood.  In een laatste krachtinspanning.
 
Een zonsondergang kan je overal zien.  Maar hier is het net dat ietsje anders.  Hier is het extra gekruid.  Hier wordt dat ene ingrediënt toegevoegd.  Vakantie.  In die ene zonsondergang voelen wij vakantie.  Dat maakt hem mooier.  Vollediger.  Intenser.  Het kan overdreven klinken.  Dat is het niet.  Ik heb het gezien.  Ik heb er van geproefd.  Met niks te vergelijken.  Uniek.  Wij kijken en verbazen ons.  Bewonderend en verwonderd.  De zon glijdt onder.  De bus rijdt verder.
 
Wij bereiken Bagan.  Gezond en wel.  De nats waren met ons.  Hebben over ons gewaakt.  Of is het dan toch bijgeloof?
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 14: Bagan.  Te lezen op maandag 29 februari.

maandag 22 februari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 12: Kalaw.

Wakker worden met goed nieuws.  Gent heeft in de Champions League gewonnen van Lyon.  Goed nieuws, het mag al eens.  Het is eens iets anders dan al die nieuwsberichten vanuit het belegerde Brussel.  In Brussel sluiten de scholen.  Rijden geen metro’s.  Worden concerten afgelast.  Patrouilleren soldaten.  Dat alles vernemen wij.  Vanuit Myanmar lachen wij met al die doldwaze maatregelen.  Alsof zij een aanslag kunnen verhinderen.  Mij lijkt het enkel bedoeld om aan de bevolking te tonen dat de regering wel degelijk alert is.  Dat zij de situatie ernstig neemt en dat zij de situatie onder controle heeft.  Met al die maatregelen wil de regering proactief haar verantwoordelijkheid voor een volgende aanslag afwijzen.  Dat arsenaal aan maatregelen zou een gevoel van veiligheid moeten bewerkstelligen.  Maar dat doet het niet.  Een vals gevoel van veiligheid, dat is het.  Open dus die scholen.  Laat die metro’s rijden.  Laat die concerten doorgaan.  Haal die soldaten van straat.  De normaliteit, dat moet terugkeren.
 
Vandaag trekken wij de bergen in.  Voor een wandeling langsheen de dorpjes in de omgeving.  Wij krijgen het gezelschap van een gids.  Een lokale gids.  Bedoeling is dat hij een antwoord biedt op al onze vragen.  Dat zal hij doen.  Dat zullen wij mogen ervaren.
 
Alles wat wij passeren, wijst de gids aan.  Hij wijst aan en benoemt.  Bloemkool, tomaten, aubergines, kurkuma, gember, … Alle gewassen.  Alle bloemen.  Alle struiken.  Alles krijgt een naam.  De juiste naam.  Zelfs medicinale kruiden lijken voor hem geen geheim te hebben.  Hij wijst ons kruiden.  Voor het stelpen van een bloedneus.  Tegen diabetes.  Om snijwonden te helen.  Ik luister naar de gids.  Ik benijd hem.  Om zijn kennis.  Want die kennis heb ik niet.  Totaal niet.  Plaats mij in een moestuin en ik zal falen.  Falen in het aanwijzen en benoemen.  Ik ben een stadsjongen.  Jawel, ik ben opgegroeid op het platteland.  Op den buiten, zoals zij zeggen.  Toch had ik geen oog voor hangend fruit of gewortelde groenten.  Groene vingers had ik niet.  Kreeg ik niet.  In die jonge jongensjaren was ik cowboy.  Of indiaan.  Of soldaat.  Op den buiten voedde ik mijn fantasie.  Niet mijn kennis van groenten en fruit.
 
 
 
Ik wandel en luister.  Naar de afwezigheid van geluiden.  Ik luister naar de stilte.  Eén van de mooiste, zo niet het mooiste geluid.  Hier, in de bergen rond Kalaw, kan die stilte nog ervaren worden.  Hier wordt die stilte niet verstoord.  Of slechts heel eventjes.  Slechts heel af en toe.  Als er toevallig een brommertje passeert, wordt de stilte gebroken.  Maar eens het geluid van dat brommertje is weggestorven, worden de stukken opnieuw gelijmd.  Is de stilte weer totaal.  Absoluut.  In België is het anders.  In ons landje is het bijna onmogelijk die stilte te beleven.  Te veel geluidspollutie.  Bij ons moeten stilteplekken gecreëerd worden in de natuur.  Een kunstmatige ingreep.  Die de bezoeker slechts een illusie geeft van stilte.  Want de stilte wordt slechts benaderd.  Nooit geëvenaard.  In Kalaw zijn die plekken nog niet nodig.  Die bergen zijn één grote stilteplek.  Hier komt stilte u tegemoet.  Hier vergezelt de stilte u.  Uren lang.  Ongestoord.  Ik wandel en denk aan die ene hit van Simon and Garfunkel.  The sound of silence.  Ik stap en neurie dat liedje.  Ik heb het begrepen.  Silence is een overheerlijke sound.
 


 
Er wordt niet enkel gepraat over bloemen en planten.  Er wordt niet enkel geluisterd naar de stilte.  Soms gaat het dieper.  Veel dieper.  De gids onderneemt een poging ons in te wijden in het boeddhisme.  Hij zal het eenvoudig houden.  Zo zegt hij toch.  Boeddhisme voor dummies, dat zal het worden.  Hij begint zijn inleiding met te zeggen dat er binnen het boeddhisme twee stromingen bestaan.  Hij zal zich beperken tot die ene stroming, die overheersend is in Myanmar.  Die stroming is het hinayana-boeddhisme.  Oei, nu al wordt het moeilijk.  Toch probeer ik bij te blijven.  Niet af te haken.  Onze gids gaat verder.  De kern van die ene stroming is dat ieder mens naar individuele verlossing streeft zonder tussenkomst van bodhisattva’s.  Ai, ai, ai, alweer moeilijk.  De gids ziet de twijfel in onze ogen.  Hij verduidelijkt.  Bodhisattva’s zijn stervelingen die de verlichting hebben bereikt maar toch op aarde blijven om hun medemens de juiste weg te wijzen.  Dit gaat mijn petje te boven.  Te hoog gegrepen voor een eenvoudige jongen.  De gids gaat verder.  Weidt uit.  Ik luister nog.  Met een half oor.  Het komt niet meer binnen.  Een bloem brengt redding.  Als iemand vraagt naar de naam van die ene bloem, onderbreekt de gids zijn filosofische uiteenzetting.  Met eenzelfde enthousiasme vertelt hij over die ene bloem.  Ik vlucht weg.  Uit de buurt van de gids.  Voor vandaag geen boeddhisme meer.
 
Maar misschien hoeven we niet te theoretiseren.  Heel misschien kunnen we in de praktijk zien wat boeddhisme doet met een mens.  Kunnen we zien welke impact die levenshouding heeft op een mens.  Bewust spreek ik van een levenshouding.  Religie mag het niet genoemd worden.  Het boeddhisme kent geen god.  Dat is handig, een god hoeft niet gevreesd te worden.  Dat moet toch een zekere gemoedsrust geven, denk ik dan.  
 
Zou die vriendelijkheid een vertaling zijn van de boeddhistische theorie naar de dagelijkse praktijk? Zou een positieve houding tegenover de medemens een impact kunnen hebben op het stappenplan naar verlichting? Ik weet het niet.  Eén ding is zeker, wij worden omringd door vriendelijkheid.  Telkens weer zien en voelen wij die vriendelijkheid.  De ene keer uitbundig, de andere keer eerder bescheiden.  Er wordt schuchter geknikt.  Er wordt gezwaaid.  Er worden ons handkusjes toegeworpen.  Iedereen begroet ons.  Wenst ons een fijne dag.  In het Birmees.  Of in het Engels.  Iedereen doet het.  Geen enkele uitzondering.  Er wordt wel eens beweerd dat Myanmar de vriendelijkste bevolking zou hebben.  Ik weet niet of het waar is.  Die bewering kan ik niet beamen.  Ik heb nog maar een heel klein deeltje van de wereld gezien.  Grote delen heb ik nog te bereizen.  Vele mensen heb ik nog te ontmoeten.  Hoe zou ik dan durven te beweren dat de Myanmarezen de vriendelijkste mensen zijn? Dat zou niet juist zijn.  Dat zou fout zijn.  Mijn antwoord zou baden in onvolledigheid.  Omdat ik niet beschik over alle gegevens.  Alle data.  
 
Ik kijk om mij heen.  Naar de mensen.  Ik kijk hen in de ogen.  Die ontmoetingen vertellen mij dat deze mensen uitermate gastvrij zijn.  Dat zij ‘très sympa’ zijn.  Want wat moet je denken van dat ene madammetje, dat ons bij haar binnenroept.  Ons overlaadt met mandarijntjes.  Zij zelf heeft niks.  Zij woont in een schamel hutje.  Maar toch heeft zij begrepen dat delen verrijkend kan zijn.  Een dergelijke houding raakt ons.  Diep.  Omdat wij dat niet kennen in België.  Wij gooien de deur dicht voor vreemdelingen.  Wij hangen aan deur of venster die waarschuwende, gastvrijdodende woorden ‘Hier waak ik’.  Wij hebben het verleerd.  Ergens diep weggeborgen.  Wij kijken mensen niet aan.  Neen, wij kijken weg.  Wij kijken weg als wij op straat of waar dan ook iemand tegenkomen.  Om toch maar geen goeiedag te moeten zeggen.  In de Belg brandt geen boeddhistisch vlammetje.  Heel af en toe flikkert dat vlammetje.  Even, voor slechts heel kort.  Om zich dan weer terug te trekken in zijn omheinde vesting.  Belgen, een vreemd volkje.  Dat denk ik terwijl ik mijn Birmees mandarijntje eet.
 
 
Vijf uur lang hebben wij gewandeld.  Doorheen een prachtig landschap.  Ik weet het, ik heb het al meermaals geschreven.  Ik val in herhaling.  Maar schoonheid vraagt soms om herhaling.  Om via die herhaling te overtuigen.  Te bevestigen.  Te geloven.
 
Een bezoek aan de regionale markt stond gepland voor vandaag.  Die regionale markt is een markt die één keer in de vijf dagen in een bepaalde stad gehouden wordt.  Vandaag passeren zij in Kalaw.  Wij waren een beetje te laat.  Na de wandeling waren wij gaan eten.  Beetje te lang getafeld.  Pas om 16.00 uur stonden wij op de markt.  Dat is lang voorbij het hoogtepunt.  De beste bezoektijd situeert zich tussen 8.00 en 10.30 uur.  Dan zaten wij nog in de bergen.  Voorlopig zijn wij nog niet heilig verklaard.  Wij kunnen dus nog niet op twee plaatsen tegelijk aanwezig zijn.  Heiligheid is ons vreemd.  Zelfs enige zaligheid ontbreekt ons.  Wij zijn het gewone voetvolk.  In de voormiddag liepen wij in en op de bergen.  In de namiddag arriveren wij op de regionale markt.  Te laat.  Net gemist.
 



 
Vandaag hebben wij nog één iets gemist.  De processie voor de Volle Maan Dag, dat hebben wij ook moeten missen.  Een Amerikaan in ons hotel had hierover verteld.  Niet te missen, zo had hij het gezegd.  Hij woonde al enkele jaren in Myanmar.  Toch kon hij zijn Amerikaans enthousiasme niet onderdrukken.  Eén van de hoogtepunten, zo zei hij nog.  In lovende woorden.  In superlatieven.  Een Chinese winkeljuffrouw bevestigde die indrukken.  Met haar raakten wij aan de praat.  Deze avond, bij haar winkeltje.  Het was inderdaad een prachtig feest.  Absoluut niet te missen.  Zo sprak die Chinese mevrouw.  Ondanks die heerlijke kritieken hebben wij die processie toch mislopen.  Jawel, wij zagen enkele vuurpijlen.  Wij zagen één enkele vuurballon.  Dat is alles.  Het grote feest? Dat hebben wij niet gezien.  Daarop waren wij niet van de partij.  
 
Vandaag leek een dag van de gemiste kansen.  Geen regionale markt.  Geen processie.  Wij zouden kunnen treuren om die gemiste kansen.  Dat doen wij niet.  Ondanks die gemiste kansen, was het een fijne dag.  Deze morgen hadden wij die wandeling als opener.  Vanavond hebben wij een uurtje massage als afsluiter.  Daartussenin enkele missertjes.  Maar daar treuren wij niet om.  Het was een fijne dag, dat is ons besluit.  Dat is een juiste indruk.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 13: Kalaw – Bagan.  Te lezen op woensdag 24 februari.