donderdag 31 maart 2016

De Real Meal Revolutie, part four. Eten krijgt een andere, extra dimensie.

Elke avond hetzelfde liedje.  Elke avond sta ik aan het kookvuur.  Nu zou u kunnen denken dat ik het koken een sleur vind.  Dat is het niet.  Of neen, laat het mij anders formuleren.  Dat is het niet meer.  Tot voor kort was het dat wel.  Nu niet meer.  Nu is koken een feest.  Zoals voetbal zou moeten zijn maar al te vaak niet is.  Nu sta ik met een glimlach achter het kookvuur.  Nu kijk ik met plezier uit naar het moment dat ik aan het kokerellen mag slaan.  Want dat moment brengt rust.  Zorgt voor een adempauze.
 
Thaise gestoomde vispakketjes.
 
Stap voor stap werk ik toe naar het eindresultaat.  Ik wijk niet af van het beschreven pad.  Dezelfde ingrediënten.  De juiste, afgemeten hoeveelheden.  Een eigen interpretatie durf ik nog niet aan.  Een eigen toevoeging is voorlopig nog te gewaagd.  Het boek is mijn leidraad.  Mijn houvast.  Bijna zou ik zeggen dat het boek heilig is voor mij maar ik zweer heiligheid af.  Ik geloof niet in zaligmakende heiligheid.  Zelfs niet als het enkel om een kookboek gaat.
 
Rozemarijnentrecote met citroen-avocadoboter.
 
Stap voor stap.  Tot dat ene moment.  Dat ene moment waarop die kunstig verantwoorde foto uit het kookboek werkelijkheid wordt.  Waarop die foto tastbaar wordt.  Eetbaar wordt.  Dat ene moment waarop wij, mijn vriendin en ik, aan tafel kunnen.  Twee borden met daarop telkens weer een heerlijk gerechtje.
 
Varkensribbetjes uit de oven met rodekoolsalade.
 
In tegenstelling tot het verleden schuift nu een derde partij mee aan tafel.  Een derde, onzichtbare partij.  Een partij, die in onze hoofden zit.  Telkens wij aan tafel gaan, zit de verwachting mee aan tafel.  Hoopvolle, enthousiaste verwachting.  Verwachting, waarin een snuifje nieuwsgierigheid schuilt.  Nieuwsgierig naar de sterrenstatus van het voorgezette gerecht.  Dat hadden wij in het verleden niet.  In dat verleden aten wij gewone kost.  Zonder tierlantijntjes.  Dat is nu niet meer zo.  Dat alles is nu veranderd.  Wij eten niet meer.  Wij proeven.  Wij genieten.
 
Parmezaankip met mole van tomaat en geroosterde knoflook.
 
Eten en intens genieten, het kan samen gaan.  Het kan samen bestaan.  Wij hadden het nooit durven denken.  Maar nu doen wij het.  Voluit.  Zonder enige gêne.  Wij genieten.  Culinair dan welteverstaan.  Wij eten trager.  Want die traagheid laat onze smaakpapillen toe de volheid van de gerechten te ontdekken.  Met die traagheid willen wij ook dat moment van puur genot zo lang mogelijk aanhouden.  Wij willen aan tafel blijven.  Wij willen niet weg.
 
In walnotenboter gebakken portobello's met clotted cream.
 
Wij zitten aan tafel.  Mijn vriendin en ik.  Wij zeggen niet veel.  Dat hoeft niet.  Soms schuilt in stilte het mooiste en meest oprechte vocabularium.  Wij kijken naar elkaar.  In elkaars ogen zien wij vlammetjes oplichten.  Vlammetjes van puur geluk.  Lange tijd dachten wij dat ons geluk volledig was.  Nu weten we dat het niet zo was.  Eén ding ontbrak nog.  Het culinaire geluk was ons vreemd.  Nu niet meer.  Wij kijken elkaar aan.  Wij lachen.  Stilletjes.  Niet luidop.  Wij weten nu dat ons geluk volledig is.  Intens is.  Wij weten dat.  Maar wij zeggen het niet.  Wij beleven het.  Elke dag weer.  Elke dag proeven wij van dat intense geluk.  Net zoals wij proeven van die overheerlijke gerechten.
 
Warme salade van gerookte schelvis en bloemkool met tahindressing.
 
De Real Meal Revolutie.  Een kookboek.  Dat dacht ik.  Maar het is meer.  Veel meer.  Culinair en amoureus genot.  Het ene vloeit voort uit het andere.  Maar zij horen samen.  In dat ene boek.  Aan die ene tafel.  Onze tafel.

dinsdag 29 maart 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 18: Mandalay.

Naypyidaw is de huidige hoofdstad van Myanmar.  Dat is niet altijd zo geweest.  Die hoofdstad durft al eens te wisselen.  Niks is voor het leven.  Aan alles komt wel eens een einde.  Voorlopig mag Naypyidaw de titel van hoofdstad voeren.  Voordien was het Yangon.  Ooit was Mandalay de hoofdstad.  Net zoals Sagaing.  Of Amarapura.  Of Inwa.  Al die koningssteden hadden dat ene gemeenschappelijke.  Ooit waren zij de hoofdstad.  Al die steden kenden in hun hoogdagen een ongekende bloei.  Maar zij raakten in verval.  Onder druk van concurrerende steden.  Steden, die de toenmalige machthebbers konden verleiden.  Verleiden om in die ene stad hun machtscentrum te vestigen.  Er werd in die dagen wat verhuisd.  Koningen en hun hofhouding leken geen vaste stek te hebben.  Het ging van hier naar daar.  Van daar naar hier.  Ontelbare keren.
 
Vandaag gaan wij door een aantal van die steden rondzwerven.  Op zoek naar bewijzen van hun roemruchte verleden.
 
Wij vertrekken bij de Mahamunitempel.  In Mandalay.  Deze tempel is één van de drie belangrijkste heiligdommen van het land.  Shwedagon en de Gouden Rotspagode zijn de andere twee.  Welk heiligdom de eerste plaats in deze top drie bekleedt, kan ik niet zeggen.  Ik zou denken dat die heiligdommen naast elkaar staan.  Op gelijke hoogte.  Heiligdommen staan boven wereldlijke rangschikkingen.  Daar doen zij niet aan mee.  Geen concurrentie.  Zij versterken elkaar.  Vullen elkaar aan.  De nood aan ordenen en rangschikken is iets menselijks.  Een neurotische drang van de mens.  Die wil weten wie de grootste is.  De beste.  De mooiste.  Goden en geesten hebben daaraan geen behoefte.  Nats en Boeddha’s ook niet.  Zij zijn.  Zij bestaan.  Dat volstaat.
 
In de Mahamunitempel staat een bronzen Boeddha.  Van dat beeld wordt beweerd dat het tijdens het leven van de echte, werkelijke Boeddha zou gegoten zijn.  Het zou een perfecte kopie moeten zijn.  Toch blijkt dit verhaal een fabeltje te zijn.  Voor goedgelovige gelovigen.  Maar wij bewaren afstand.  Wij zijn kritisch.  Sceptisch.  Wij hechten meer geloof aan de wetenschap.  Aan onderzoek, gebaseerd op niet te weerleggen feiten.  Wij hechten meer geloof aan geschiedschrijving.  Fabeltjes zijn leuk.  Om verteld te worden.  Niet om geloofd te worden.  De wetenschap, waaraan wij meer geloof hechten, heeft dat ene fabeltje ontkracht.  Het beeld zou geen ideale kopie zijn.  Die bronzen Boeddha zou pas vijfhonderd jaar later gemaakt zijn.  Vijfhonderd jaar na het heengaan van Boeddha.  Een klein maar toch wel belangrijk verschil.


 
Alweer worden wij geconfronteerd met dat discriminerende trekje binnen het boeddhisme.  Iedereen is gelijk maar de een is toch iets gelijker dan de andere.  Zo blijkt ook deze keer.  Vrouwen mogen niet tot bij de zittende Boeddha.  Zij mogen enkel toekijken.  Vanop afstand.  Respectabele afstand.  Enkel mannen mogen tot bij het beeld.  Enkel mannen mogen het beeld aanraken.  Betasten.  Behangen met bladgoud.  Het resultaat laat zich raden.  Vervorming.  Dat is wat alweer gebeurt.  Net zoals bij de amorfe beelden op het Inlemeer.  In de Phaung Daw Upagode.  Dat fenomeen zien wij ook hier.  Enkel het hoofd is nog intact.  Onaangeroerd.  Al de rest dijt uit.  Blubbert uit.  Onder invloed van het veelvuldig geplakte bladgoud.  Ik vind het een beetje raar.  Een Boeddhabeeld volledig naar de knoppen helpen mag.  Met de voeten naar datzelfde beeld wijzen mag dan weer niet.  Ik kan niet meer volgen.  Ik begrijp die regeltjes niet.
 
Er is niet enkel de bronzen Boeddha.  Dat zou een beetje minnetjes zijn voor één van de belangrijkste heiligdommen.  Er is meer.  Dat moet.  Bijna is dat een vereiste.  Gelovigen moeten naar het heiligdom getrokken worden.  Als een magneet.  Daarom moet er toch meer dan één publiekstrekker zijn.  Dat is ook zo.  Deze tempel herbergt zes hindoeïstisch-boeddhistische figuren.  Die figuren zouden een heilzaam, helend effect hebben.  Ook dit zou kunnen weggezet worden als een fabeltje.  Als een mooi verhaaltje.  In dit geval twijfel ik evenwel.  Ik beslis het zekere voor het onzekere te nemen.  Ik omarm de figuren.  In de hoop dat het heilzame op mij afstraalt.  Plots is de wetenschap van geen tel meer.  Mijn gezondheid is in het spel.  Dan doe ik alles.  Zelfs het meest onnozele.
 
Wij verlaten Mandalay.  Trekken naar Inwa.  Daarvoor moeten we het water over.  Met een bootje. Over de Myitnge rivier.  Wij zijn aan de overkant.  Stappen een koets in.  Per koets worden wij naar de koningsstad gebracht.  Ooit nog de hoofdstad van het Birmese Rijk.  Zes eeuwen lang.  Dat is al een behoorlijk tijdje.
 
Wij stoppen als eerste bij Bagaya Kyaung, één van de mooiste overgebleven teakhouten kloosters.  Ik sta hier en denk onmiddellijk in superlatieven.  Dit is één van de hoogtepunten.  Toch naar mijn bescheiden mening.  Toch volgens mijn smaak.  Ik weet het, over smaken kan verschild worden.  Over smaken mag niet gediscussieerd worden.  Dat wisten de Romeinen al.  Toch herhaal ik het.  Dit klooster is één van de hoogtepunten.  Omwille van alles.  Een samenspel van elementen maakt deze plaats onvergetelijk.  Maakt deze plaats adembenemend prachtig.  Het kunstige houtsnijwerk.  De imposante teakhouten kolommen.  De omgeving met zijn palmbomen en witte pagodes.  De jonge, ravottende novices.  Het totaalplaatje klopt.  Alles lijkt echt.  Is echt.



 
We passeren nog langs de Yedana Sini-pagode en langs Maha Aungmye Bonzan Kyaung.  Maar alvorens we Inwa verlaten, houden wij nog even halt bij de Nan Myintoren.  Heel oneerbiedig wordt deze toren ook wel de scheve toren van Inwa genoemd.  Dat specifieke kenmerk van de toren is geen foutje van de toenmalige bouwheer.  Geen foutje van de architect.  Niemand kan aangeklaagd worden vanwege een beroepsfout.  Niemand moet ter dood veroordeeld worden.  Niemand moet geofferd worden.  Natuurkrachten hebben de toren doen schudden en beven.  De toren, een onderdeel van het koninklijke paleis van Bagyidaw, werd beschadigd tijdens de aardbeving van 1839.  De natuur heeft dus een hand in die toch wel opvallende scheefheid.  Zoeken naar andere resten van dat koninklijke paleis heeft geen zin.  Die zijn er niet.  Alles is verdwenen.  Op die ene, scheve toren na dan.  Het zal u maar gebeuren.  U bouwt een paleis.  Richt het met veel smaak in.  Na vele eeuwen krijgt u de rekening gepresenteerd.  Een bittere pil.  Want het enige wat de mensheid zich nog zal herinneren van uw paleis is dat scheve scharminkel.  Jawel, het leven kan hard zijn.  Zelfs voor een koning.

 
Wij gaan voort.  Wij gaan door.  Terug naar Sagaing.  Met een pick-up rijden we de Sagaing Hill op.  Naar de grottempel Umin Thounzeh.  Ik weet niet wat het is maar ik stel vast dat Birmezen nogal vatbaar zijn voor kitsch.  Dat lijkt voor hen de hoogste kunstvorm.  In de grottempel staren vijfenveertig Boeddha’s ons aan.  Tegen een achtergrond van glinsterend glas.  U kan die vijfenveertig Boeddha’s één voor één in de ogen kijken.  U kan bij elk van hen het geluk afsmeken.  Het geluk voor een lang en liefdevol leven.  Dat zou u kunnen doen.  Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat u met haastige spoed doorheen die grottempel raast.  Dat zou u ook kunnen doen.  Ik heb het gedaan.  Zodat ik wat meer tijd had om vanop het terras aan deze tempel uit te kijken over de streek rondom Sagaing.  Om nog één keer te kijken naar die ‘koninklijke borst’.  Vanop grote afstand maar toch nog altijd schitterend zichtbaar.



 
De dag is bijna voorbij.  Maar één iets staat nog op het programma.  Eén iets moeten we nog doen.  We moeten naar de U Beinbrug.  In Amarapura.  De grootste houten brug ter wereld mag niet gemist worden.  Moet gezien worden.  Wij moeten er heen vóór het te laat is.  Want dat wereldrecord is in gevaar.  Een deel van de houten brug werd onlangs gerenoveerd en vervangen door een stenen brug.  De inspecteurs van het Guinness Book of Records zullen nog eens naar Myanmar moeten komen.  Met het meetlint.  Ter controle.  Constant verifiëren is noodzakelijk.  Voor de geloofwaardigheid van dat boek.  Maar wij zijn hier niet voor wereldrecords.  Wij zijn hier omwille van het fotogenieke.  Hier moeten plaatjes geschoten worden.  Foto’s genomen.  Van de zonsopgang.  Van de zonsondergang.  Met die houten brug als enige hoofdrolspeler.  Dat moeten we doen.
 
Velen nemen een bootje.  Om voor die brug te gaan liggen.  Om daar te wachten op het begin van de voorstelling.  Het begin van de zonsondergang.  Het zou mooie plaatjes opleveren.  Het zou één van de betere plekken zijn om foto’s te nemen.  Vanop het water.  Toch doen wij het niet.  Wij wandelen over de brug.  Eveneens wachtend op datzelfde begin.  In afwachting wandelen wij heen en weer.  Om een juiste positie te kiezen.  Een juiste positie met het mooiste uitzicht.  Er wordt getwijfeld.  Er wordt geaarzeld.  Maar tussen al die twijfels en aarzelingen wordt er vooral gefotografeerd.  Hopend op die ene, unieke, onvergetelijke, kunstzinnige foto.


 
Ik hoop op die ene foto.  Met op de brug slechts één monnik.  Of slechts één fietsende Birmees.  Zoals ik in toeristische folders of boekjes zag.  Maar dat zal mij niet lukken.  Die foto’s in de boekjes zijn in scène gezet.  Bij die fotosessies werd de brug afgesloten.  Was die monnik of fietser een fotomodel.  Die foto’s staan ver weg van het echte leven.  Want in het echte leven is het bijzonder druk op de brug.  Meer nog dan de toeristen gebruikt de lokale bevolking de brug nog steeds om van de ene naar de andere oever te gaan.  Op die brug zien wij het leven.  Dat bruisende leven bepaalt in grote mate de aantrekkingskracht van deze brug.  De sfeer bepaalt het buitengewone karakter.  Het leven op, rond en onder de brug.  Alles passeert langs deze brug.  Schoolgaande jeugd, monniken, verkopers, landbouwers, … Wandelen over die brug is voor hen alledaags.  Voor ons is het buitengewoon uitzonderlijk.  Of zouden de ‘locals’ ook nog elke dag stilstaan bij de exceptionele pracht van hun brug? Ik weet het niet.  Sta ik nog stil bij de exceptionele pracht van mijn thuisstad, Gent? Jawel.  Niet altijd.  Wel soms.  Heel soms.  Soms loopt mijn hart over van de schoonheid van Gent.  Ik ben mij er dus bewust van.  


 
Het is vreemd.  Naar Myanmar komen om een ‘bruggetje’ te zien.  Het valt niet te begrijpen.  Toch is het de moeite.  Omwille van het totaalpakket.  Zo is het wel meer in Myanmar.  Een toeristische attractie sluit een pact met de omgeving.  Met de natuur.  Waardoor iets heel gewoons toch kan uitgroeien tot dat uitzonderlijke.  Dat prachtige.  Dat was deze morgen zo bij Bagaya Kyaung.  Dat is deze avond ook zo bij de U Beinbrug.  Dat samenspel lukt wonderwel.
 
Wij verlaten de brug.  Een brug, ondersteund door meer dan duizend palen.  In het droge seizoen soms tot zes meter boven de waterlijn.  Die brug verlaten wij.  Wij moeten terug.  Naar het hotel.  Gaan slapen.  Om klaar te zijn voor de volgende dag.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 18: Mandalay.  Te lezen op maandag 4 april.

vrijdag 25 maart 2016

De Real Meal Revolutie, part three. Kan ik dan toch koken?

Die eerste keer.  Die tweede keer.  Zelfs die derde keer.  Elk van die keren wordt op zekerheid gespeeld.  Geen waaghalzerij.  Brave veiligheid, daar wordt naar gezocht.  In de recepten uit het nieuwe kookboek sporen wij naar vertrouwelijkheid.  Naar eenvoud.  Naar dingen, waarover wij ons de baas weten.  Waarvan wij kunnen zeggen dat het ons wel zal lukken.  Dat wij het wel tot een goed einde zullen brengen.  Ondanks onze gekende beperktheden als culinair wonder.  Want dat moet ik erkennen tegenover mezelf, ik kan niet koken.  Zelfkennis is belangrijk in de kookkunst.  Want zelfoverschatting kan tot rampen leiden in de keuken.  In elk recept wordt ieder woord gewikt en gewogen.  Bij twijfel wordt verder gekeken.  Verder gebladerd.  Naar haalbaarheid.  Naar doenbaarheid.  
 
Simpliciteit en kookboeken, kan dat samengaan? Jawel.  Zijn kookboeken enkel bedoeld voor gevorderden? Geenszins.  In dit kookboek vind ik mijn gading.  Ik vind die recepten, waarmee ik aan de slag kan.  Krachtige runderbouillon met limoen? Het lukt mij.  Cottage pie met gehakt en bloemkoolpuree? Geen enkel probleem.  Lasagne? Zo gefikst.
 
Die gemakkelijke, haalbare recepten hebben een leuke bijwerking.  Niet enkel zijn zij overheerlijk.  Niet enkel zijn zij fantastisch lekker.  Die recepten doen meer.  Zij versterken mijn zelfvertrouwen.  Doen mij inzien dat zelfs ik kan koken.  Ik had het onmogelijk geacht.  Of bijna onmogelijk.  Maar die eerste successen op het culinaire front duwen mij verder.  Zij duwen mij naar een ander level.  Een hoger level.  Een level, dat ik ver buiten mijn mogelijkheden achtte.  Ik grijp terug naar het boek.  Ik blijf hangen bij recepten, die ik aanvankelijk negeerde.  Omwille van de moeilijkheidsgraad.  Omwille van het gebruikte vocabularium.  Want woorden, die mij de wenkbrauwen doen fronsen, waren tot voor kort voldoende om te twijfelen over de haalbaarheid.  Die moeilijke woorden deden mij aarzelen.  Maar nu niet meer.  Want ik heb zelfvertrouwen getankt.  Ik ben zekerder van mijn stuk.
 
Snelle trinchado met gebakken groenten? Jawel, want blijkt dat trinchado een ander woord is voor stoofpotje.  Dat moet dus kunnen.  Gegrilde calamari met olijven en cabanossi? Jawel, want blijkt dat cabanossi een Zuid-Afrikaanse salamivariëteit is.  Dat moet dus kunnen.  Kipkebab met chermoula? Jawel, want blijkt dat chermoula een gemakkelijk te bereiden sausje is.  Ook dat moet dus kunnen.
 
Zo blijkt het wonder dan toch geschied.  Ik ben een kok.  Een echte kok.  Ik kook.  Recepten.  Gemakkelijke en moeilijke.  Ik maak geen onderscheid meer.  Geen faalangst meer.  Alle recepten uit het kookboek zijn haalbaar.  Dat heb ik ondervonden.  Aan den lijve.  Proefondervindelijk.  Dit kookboek bevestigt dat kookklunzen boven zichzelf kunnen uitstijgen.  Dat die klunzen kunnen vervellen tot miraculeuze kookkunstenaars.  
 
De Real Meal Revolutie? Zelfverzekerd sta ik aan het kookvuur.  Met plezier.  Met een grote glimlach op het gezicht.  Alleen dat feit al is een heuse revolutie.
 
Nu weet ik het zeker.  Iedereen kan koken.  Met het nodige geduld.  Met het juiste kookboek.

woensdag 23 maart 2016

Over de aanslagen in Brussel en Zaventem. Oproep tot een warme, solidaire maatschappij. Tot dialoog. Brief aan Koen Metsu.

Beste Koen,
 
Ik richt mij tot u.  Niet als politiek consument.  Wel als bezorgde burger.  Burger van een maatschappij, die gisterenmorgen bijzonder hard werd getroffen.  Midden in het hart.  In de kern.  In die hoedanigheid wens ik u een brief te schrijven.
 
Ik had kunnen reageren op al die ongenuanceerde, getroebleerde en verwarrende berichten op de sociale media.  Dat doe ik niet.  Tijdsgebrek weerhield mij van deze taak.  Alle vuilspuiterij counteren, het zou te tijdrovend zijn.  Bovendien zou het nauwelijks iets opbrengen.  Op momenten als gisteren zijn mensen al te vaak doof voor rede.  Voor nuance.  Pas als het stof gaat liggen, kan met een helder hoofd gedebatteerd worden.  Ik vermoed dat het stof nog niet gaan liggen is.  Ik wacht daarom nog even het publieke debat aan te gaan.
 
Toch deze brief aan u.  Jawel.  U bent een politicus.  Van u wordt verwacht dat de rede steeds weer de bovenhand haalt.  Op de zwartste dag in de geschiedenis van ons land sinds de Tweede Wereldoorlog, dixit uw voorzitter, wordt van een politicus verwacht dat hij niet polariseert.  Van hem of haar wordt verwacht dat hij verbindt.  Zoals onze premier deed.  Op de persconferentie bleef hij bijzonder sereen.  Niet één enkele bevolkingsgroep of religie werd gestigmatiseerd.  Hij sprak van hen die ervoor gekozen hebben om de barbaarse vijand te worden van de vrijheid, de democratie en de fundamentele waarden.  Hij deed wat van een premier op dergelijke momenten wordt verwacht.  De communicatie van onze premier was helder.  Duidelijk.  Was verenigend.  Bracht samen.
 
U deed het anders.  Met verbazing las ik uw woorden.  Ik fronste zwaar mijn wenkbrauwen toen ik las dat u hoopte dat de moslimgemeenschap dit geweld eens echt verfoeit.  Dat u hoopte dat de stem van de moslimgemeenschap nu eens echt gaat weergalmen.  U sprak.  Met die woorden liet u de kans voorbijgaan te zwijgen.  Inderdaad, soms is zwijgen de enige, juiste communicatie.  Maar zwijgen hebt u nooit overwogen.  U meende te moeten spreken.  Als voorzitter van de commissie Terreurbestrijding dacht u uw licht te moeten laten schijnen over deze vreselijke gebeurtenissen.  Dat was bijzonder jammer.
 
Want met uw beweringen ging u voorbij aan alles wat reeds gezegd werd.  Door vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap.  In eigen land.  In het buitenland.  Niet één keer.  Wel vele keren.  U blijkt die woorden niet gehoord te hebben.  Niet gelezen te hebben.  Met die selectieve doofheid en blindheid blaast u de dialoog op.  Een dialoog, waaraan wij net in deze angstige dagen behoefte hebben.
 
Ik deed daarom uw huiswerk.  Huiswerk, dat u misschien beter had gemaakt alvorens te spreken.  Zo kon u misschien die drang tot profileren tijdig onderdrukt hebben.  Ik ging zoeken.  In uw plaats.  Ik ging zoeken en ik vond.
 
Ik wil beginnen met sjeik Ahmad al-Tayyeb, het hoofd van de al-Azharuniversiteit in Caïro, de belangrijkste soennitische onderwijsinstelling ter wereld.  Hij veroordeelt de terreuraanslagen in Brussel en zegt dat de aanslagen een overtreding inhouden van de islam.
In een recente toespraak voor de Bondsdag vertelde diezelfde sjeik dat dialoog en samenwerking essentieel zijn en dat de islam een enorm vredespotentieel bezit.  In die toespraak riep hij de moslims in Europa op de Europese waarden te respecteren en mee te verdedigen.  Hij vroeg om samen met niet-moslims het extremisme en de terreur te bestrijden en deze verschrikkelijke epidemie het hoofd te bieden.
 
Is dat alles? Vond ik niks meer? Neen.  Ik vond andere verklaringen.  Verklaringen, waarin moslimleiders zich distantieerden van geweld en terreur.  In juli 2014 veroordeelden de hoogste islamitisch religieuze autoriteiten de terreurdaden van IS en vaardigden zij fatwa’s uit tegen Islamitische Staat.  Meer dan 120 van de hoogst geplaatste religieuze geleerden en gezagsdragers haalden in een geschreven verklaring met argumenten uit de Koran IS helemaal onderuit.  Ook in de islam is terreur een zwaar misdrijf. 
 
In eigen land was er na de aanslagen in Parijs een verklaring van zeven moslimorganisaties waarin zij hun grootste afkeuring en verwerping van die bloedige terreuraanslagen uitspraken en waarin zij met klem de daders achter de aanslagen veroordeelden.
 
Die verklaringen heb ik ook nu gehoord.  U blijkbaar niet.  Na de aanslagen in Brussel reageerde de voorzitter van de Moslimexecutieve.  Hij veroordeelt de aanslagen zonder enig voorbehoud.  In een communiqué bracht de executieve zijn verontwaardiging over het geweld tot uitdrukking.
 
Ook het Minderhedenforum kwam met een verklaring.  Daarin zegt het Forum dat het volkomen barbaars is mensen te doden om ongenoegen te uiten.  Zij schrijven dat er geen plaats is voor extremisten in een democratie.
 
Ik wil eindigen met de vereniging van Gentse moskeeën en het Platform van Vlaamse Imams.  In een persverklaring veroordelen zij in de meest krachtige bewoordingen de terroristische aanslagen en vragen met stelligheid zich te distantiëren van deze gruwelijke misdaden die een bedreiging vormen voor de veiligheid en wereldvrede.
 
Uit voorgaande moet blijken dat uw woorden zonder voorwerp zijn.  Zij klinken hol.  Leeg.  Uw holle woorden maken nog andere wonden.  Diepere wonden.  Met uw woorden lijkt u te suggereren dat moslims en terreur op gelijke hoogte staan.  Dat is niet zo.  Dit is geen moslimterreur.  Dat is een fout woord.  Schrap dat woord.  Dit is blinde terreur.  Die terroristen geloven in niks.  Het zijn nietsontziende wreedaards.  Barbaren.  Zij laten zich niet leiden door enige wet.  Noch door enig gebod.  Hun enige bedoeling is verdeeldheid te zaaien.  In onze maatschappij.  In de wereld.  Dat mogen wij niet laten gebeuren.  Hieraan mogen wij niet toegeven.  Net nu moeten wij ons verenigen.  Net nu moeten wij uit één mond spreken.  Zonder enig onderscheid.  Want als wij hiermee zouden stoppen, hebben wij verloren.  Pas dan falen wij.
 
Beste Koen, als voorzitter van de commissie Terreurbestrijding hebt u misschien de neiging enkel de harde hand te laten spreken.  Die harde hand is slechts een deel van de oplossing.  De enige en juiste oplossing ligt in de combinatie van de harde en de zachte hand.  Enkel die combinatie zal lukken.
 
Ik wens u alle succes.
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 21 maart 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 17: Monywa - Mandalay.

Gisteren was het de dag van de kitsch.  Zo zal die dag herinnerd worden.  Dat wordt zo opgeslagen in het geheugen.  Op de harde schijf.  Voorgoed.  Die herinnering kan niet meer gewist worden.  Vandaag zal het anders zijn.  Jawel, we gaan ook vandaag Boeddhabeelden kijken.  Vergelijkingen met de Thanboddhaypagode gaan evenwel niet op.  Het is anders.  Smaakvoller.  Historisch waardevoller.
 
Vandaag brengen we een bezoek aan de Pho Win Taunggrotten.  De naam betekent ‘Berg van de Solitaire Meditatie’.  Dat kan ooit wel zo geweest zijn.  Ooit, in vroegere tijden.  Toen moet het nog mogelijk geweest zijn op deze plek eenzaamheid te zoeken en te vinden.  Met de bedoeling in stille afzondering te mediteren.  Die tijden zijn nu definitief voorbij.  Een overrompeling is het niet.  Maar rustig is het ook niet echt.  Deze plek wordt bezocht door toeristen.  Nog niet in grote getale.  Maar toch.  Stil is het niet meer.  Stil zal het niet meer worden.  Misschien dat het toch lukt in één van de 520 uitgehakte kamers voor enkele minuten rust te vinden.  Slechts voor enkele minuten.  Langer zal niet kunnen.  Want dan zal ongetwijfeld wel iemand uw meditatiemoment komen verstoren.
 
 
Vijfhonderd twintig uitgehakte kamers.  Echte grotten zijn het niet.  Eerder zijn het kamers, uitgehouwen in de rotsen.  Zelfs met een grottenfobie kan u gerust deze kamers binnenstappen.  Op geen enkele wijze is het beangstigend.  We hoeven niet aan speleologie te doen om tot de kern van de kamers door te dringen.  Wij hoeven geen duizend angsten uit te zweten om deze historische parels te ontdekken en te appreciëren.  
 



 
 
Aanvankelijk is er de intentie elke kamer binnen te stappen.  Want constant is er die vrees dat we iets zullen missen.  Iets zullen mankeren.  Daarom durven wij geen enkele kamer voorbij te gaan zonder eventjes ons hoofd binnen te steken.  Toch is dat niet vol te houden.  Wegens tijdsgebrek moeten wij afstappen van het idee elke kamer te bezoeken.  Dat kan niet.  Onmogelijk.  Wij slaan er daarom enkele over.  De mindere.  De kleinere.  Wij haasten ons naar de kamers, die absoluut niet mogen gemist worden.  Plaatselijke gidsen hebben ons de meest interessante in het oor gefluisterd.  Als tip.  Die gidsen raden ons aan met vaste tred door te stappen naar kamers 478 en 480.  Wij doen dat.  Wij zijn volgzaam.  Heel soms erkennen wij de expertise van anderen.  In deze kamers kunnen wij muurschilderingen aanschouwen uit de veertiende en de zeventiende eeuw.  Door de eeuwen heen was dit een plek van hoge heiligheid.  Hier heerst geen kitsch.  Wel historie.  Wel religiositeit.  Adembenemende pracht, dat is het wat wij hier, op deze plek, mogen ervaren.  Wat een tegenstelling met gisteren.  
 


 
En toch.  En toch.  Terwijl ik op deze site rondwandel, ga ik anders aankijken tegen Thanboddhay.  Misschien is het concept van Thanboddhay wel bedoeld als een kunstzinnige vorm van maatschappijkritiek.  Dat loop ik te denken.  Ik denk verder.  Misschien kan het beschouwd worden als een aanklacht tegen de alomtegenwoordigheid van Boeddha in het dagelijkse leven.  Tegen de neerdrukkende greep op het leven van de Birmezen.  Misschien zag de ontwerper de filosofie van Boeddha verwateren tot een pretpark.  Tot een grabbelton, waaruit eenieder net dat ene plukt dat goed en/of voordelig is voor hem of haar.  Dat zou het kunnen zijn.  Ik meen het begrepen te hebben.  Ik heb de dieperliggende boodschap ontcijferd.  Ik heb het geheim van Thanboddhay blootgelegd.  Dat geheim is dat Thanboddhay kunst is.  Geen kitsch, wel kunst.  Dat zou het kunnen zijn.  Of ben ik aan het raaskallen? Aan het zwetsen? Aan het zeveren? Ben ik al te zeer geneigd in alles toch maar iets aan schoonheid te ontwarren? Ik twijfel.  Ik twijfel over mijn zonet uitgeschreven theorie.
 



 
Waar ik dan weer niet over twijfel, is dat er al eens mag gelachen worden met Boeddha.  Lange tijd twijfelde ik of cartoons van en met Boeddha gedoogd worden.  Of dergelijke cartoons toegelaten worden.  In sommige religies ligt het nogal gevoelig.  Maar niet in het boeddhisme.  Dat weet ik nu met zekerheid.  Ik heb Thanboddhay gezien.  Met Boeddha mag voluit gespot worden.  Zonder enige reserve.  Zonder enig voorbehoud.  Want Thanboddhay is spot in zijn puurste vorm.  Tot dat inzicht kwam ik pas vandaag.  Soms komen verhelderende ideeën pas met enkele dagen vertraging tot mij.  Beter laat dan nooit, dat denk ik dan maar.  De Pho Win Taunggrotten hebben mij inzicht verschaft.  Op velerlei vlakken.  Soms is dat inzicht doordesemd met enige twijfel.  Soms schuilt in dat inzicht enkel zekerheid.
 
Wij moeten verder.  Wij moeten doorgaan.  Zoals Herman Van Veen.  Net als Van Veen moeten ook wij springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan.  Ter plaatse trappelen kunnen wij niet.  Willen wij niet.  Wij willen Myanmar zien.  Dan moeten wij vooruit.  Naar Mandalay.  Onze volgende halte.
 
Onderweg stoppen wij toch nog even bij een zittende Boeddha.  Met glasmozaïekjes.  Alweer staan wij tegenover een Boeddhabeeld.  Het zoveelste beeld in een intussen lang geworden rij.  Toch verveelt het niet.  Nooit.  Verveling op reis kan niet bestaan.  Mag niet bestaan.  Dat is onmogelijk.  Indien verveling toch de kop zou opsteken tijdens een reis, moeten wij onmiddellijk het vliegtuig op.  Moeten wij onmiddellijk naar huis.  Thuis mogen wij ons vervelen.  Onderzoekers, die het goed voorhebben met onze gezondheid, beweren zelfs dat wij verveling moeten toelaten in ons bestaan.  Hiervoor valt wel iets te zeggen.  Thuis mag het.  Moet het.  Maar niet op reis.  Op reis moeten wij voldoende geprikkeld worden.  Voldoende getriggerd worden.  Om op de been te blijven.  Rond te zien.  Rond te kijken.
 
 
Boeddhabeelden? Intussen zijn wij zo ver gekomen dat wij voorbij het beeld zien.  Alsof wij het totale beeld niet zien.  Of slechts voor heel eventjes.  De details eisen onze aandacht op.  Alsof wij echte kenners zijn.  Deskundigen.  Want echte kenners weten dat in de details het verschil schuilt.  Zo is geen enkel gezicht hetzelfde.  Kleine nuances schuilen in de ogen.  In de oren.  In de mond.  De gelaatsuitdrukking kan verschillen.  Van opgewekt blij tot ernstig streng.  Indien alles toch gelijk zou lijken, kan variatie gevonden worden in de stand van de handen.  Veertig verschillende posities van de hand zijn mogelijk.  Zijn voorgeschreven en goedgekeurd.  Zijn strikt omschreven.
 
Lijkt elke mogelijke variatie opgebruikt, is er nog die ene mogelijkheid.  Dan kunnen de ontwerpers en kunstenaars gaan spelen met de grootte en het gebruikte materiaal.  De vrijheid van de kunstenaar lijkt bijna onuitputtelijk.  Inventiviteit kan die vrijheid nog voeden.  Daarin schuilt de uitdaging voor de maker.
 
Voor ons is dus geen enkel Boeddhabeeld hetzelfde.  Die beelden beginnen voor ons een uitdaging te vormen.  Om net die kleine, minieme verschillen te duiden.  Om in die ogenschijnlijke uniformiteit toch het verschil te ontdekken.  In alles moet de mens een uitdaging zoeken.
 
Over de Ayeyarwady-brug rijden we naar Sagaing, een belangrijk religieus centrum.  Met vijfhonderd veertig kloosters en pagodes, zesduizend monniken en drieduizend nonnen mag de stad deze titel met recht en rede claimen.  Hierover moet niet gedebatteerd worden.  Soms spreken cijfers voor zich.
 
In Sagaing rijden wij meteen door naar de gouden koepel van de Kaunghmudawpagode.  Dit bouwwerk zou een kopie zijn van de Mahazedipagode in Sri Lanka.  Ik kan het niet verifiëren.  Ik kan deze bewering niet bijtreden.  Sri Lanka heb ik nog niet bezocht.  Het origineel heb ik nog niet gezien.  Ik geef het u enkel mee.  Zodat u vrienden en kennissen in gesprekken kan overdonderen met dergelijke weetjes.  Om hen tijdens die gesprekken versteld te doen staan van uw kennis.  Om aan uw vrienden op die manier te bewijzen dat u ook wel iets opsteekt op die vele reizen.  Om aan te tonen dat die aloude stelling ‘wij reizen om te leren’ toch een grote kern van waarheid bevat.
 
Het voorgaande, architecturale weetje kan misschien wel best leuk zijn.  Toch hecht ik meer geloof aan die ene legende.  Omdat het wat pittiger is.  Wat pikanter.  Die legende vertelt dat de koepel zou gemaakt zijn naar de borst van de toenmalige koningin.  Ik kijk naar die perfecte koepel.  Ik denk aan die perfecte borst.  Kijken en denken, het gebeurt automatisch.  Ik kan het niet tegenhouden.  Heldere beelden komen mij voor de geest.  Ik heb een groot voorstellingsvermogen.  Onmiddellijk wijs ik mijzelf terecht.  Ik ban die gedachten.  Ik drijf ze uit.  Want deze horen niet thuis in een religieus centrum.  Ik vrees een wraakactie van de nats.  Van de wraakgodinnen.  Ik dwing mij opnieuw helder te denken.  Ik dwing me opnieuw te focussen.  Zonder enige storing op de lijn.
 


 
Aan de ingang van de Kaunghmudawpagode zien wij een praalwagen.  Met op en rond die wagen kleurrijk uitgedoste kinderen.  Daaromheen een handvol fotografen.  Een fotoreportage? Voor een trendy merk van kinderkledij? Voor één of andere overheidscampagne? Niks van dat alles.  Het blijkt iets anders te zijn.  Iets wat wij ook kennen.  Maar wij noemen het dan de Eerste Communie.  Of de Plechtige Communie.  In Myanmar hebben zij een boeddhistische variant op onze communiefeesten.  In Myanmar is het de gewoonte dat jongens minstens tweemaal toetreden tot een monnikenorde.  Bij hun intrede worden de kinderen in feestprocessie naar het klooster gebracht.  Zij worden door de vader het klooster binnengedragen.  Dit lijkt hier aan de hand te zijn.
 

 
De ouders geloven dat een kind in het klooster geluk brengt.  Daarom wordt vaak niet gewacht tot de kinderen de leeftijd van tien jaar hebben bereikt.  Vierjarige novicen zijn vandaag de dag geen uitzondering.  Ouders willen blijkbaar zo snel mogelijk dat geluk verwerven.  In hoeverre hebben die kinderen inspraak in die toch wel zwaarwegende beslissing? Een beslissing, die toch wel een grote impact heeft op het leven van die kinderen.  Er wordt mij verteld dat de toestemming van beide ouders steeds nodig is.  Over de instemming van het kind zelf wordt niet gesproken.  Om hun mening wordt niet gevraagd.  Hun mening doet niet ter zake.  Bovendien, wat zou het kind kunnen zeggen? Zou het kind kunnen weigeren als hem wordt verteld dat het geluk van het volledige gezin op zijn schouders rust? Een weigering lijkt mij in die omstandigheden bijna onmogelijk.  Maar misschien hoeven we het niet zo te zien.  Heel misschien kunnen we het toetreden tot een monnikenorde beschouwen als één van de mogelijke toegangen tot het onderwijs.  Een goedkope want gratis toegang tot onderwijs.  Heel misschien kan dit voor ouders een beweegreden zijn.
 
 
Van de perfecte borst naar de rechten van het kind.  Wat een overgang.  Eerst verbaasd staan kijken/gapen naar een koninklijke borst.  Om dan enkele momenten later geconfronteerd te worden met een sociaal vraagstuk.  Heel soms moet snel omgeschakeld worden.  Het hoofd leegmaken om met een helder hoofd een volgend vraagstuk aan te vatten.  Van de toerist wordt enige flexibiliteit verlangd.  Steeds weer moet de toerist alert zijn.  Om alle signalen om hem/haar heen op te vangen.  Op te pikken.
 
Wij rijden door naar Mandalay.  Maar vooraleer wij inchecken in het hotel houden wij nog even halt bij een atelier, waar bladgoud wordt gemaakt.  Mandalay is hiervoor de juiste plaats.  Want deze stad is één van de weinige plaatsen waar bladgoud nog op de traditionele wijze wordt gemaakt.  Die traditionele wijze is nogal arbeidsintensief.  Een totale body-workout, zo mag het genoemd worden.  Geen enkele machine bij dit proces.  Enkel de handen worden gebruikt.  Enkel armkracht.  Arm- en spierkracht.  Wat mij onmiddellijk opvalt, is dat ergonomie geen belangrijk aandachtspunt is in deze ateliers.  Dit werk moet bijzonder slopend zijn voor de rug.  Ik kijk naar die meppende arbeiders.  Enkel van het kijken begin ik al te zweten.  Ik zou het niet kunnen.  Of neen, ik zou het niet willen.  Ik wil mijn rug sparen.  Maar die bekommernissen spelen hier niet.  Er moet brood op de plank komen.  Dit werk is één van de mogelijkheden om dat spreekwoordelijk brood op die even spreekwoordelijke plank te krijgen.  Wij zijn luxebeestjes, dat denk ik.  Dat besef ik.
 
Om de stukjes goud tot bladgoud te ‘meppen’, hebben de arbeiders zes uur nodig.  Dat gebeurt in drie stappen.  In een eerste rond wordt slechts een half uurtje geklopt.  In een volgende ronde wordt nog eens een half uurtje gehamerd.  De laatste ronde is de meest intensieve.  Die laatste ronde duurt vijf uur.  Dan hebben we het eindproduct.  Dan hebben wij dat flinterdunne bladgoud.
 
Bij het kloppen worden de goudklompjes tussen papier van bamboe gelegd.  Dat papier blijkt ideaal te zijn voor deze industrie.  Voor deze ambacht.  De steeds fijner wordende goudblaadjes blijven niet kleven aan dit papier.  Best handig want zo kunnen die goudblaadjes niet scheuren.  Over het lot van de arbeider wordt blijkbaar weinig nagedacht.  Manieren om zijn werk te faciliteren krijgen weinig of geen aandacht.  Over het lot van de goudblaadjes daarentegen wordt wel flink nagedacht.  Met de nodige zorg moet met die blaadjes omgegaan worden.  Bijzonder inventief is men in die zoektocht.  Zo gebeurt het versnijden van die goudblaadjes tot een verkoopbaar formaat met mesjes, gemaakt van buffelhoorn.  Alweer vanuit diezelfde bekommernis.  Aan die mesjes blijft niets kleven.  Geen onnodig verlies dus voor de ondernemer.  Halleluja.
 
Eén ding weet ik zeker.  Deze industrie heeft een gouden toekomst.  Dat heb ik de voorbije dagen kunnen zien.  Dat heb ik kunnen zien aan de manier waarop gelovigen Boeddhabeelden behangen met bladgoud.  Maar niet enkel wordt het gebruikt als offerande.  Het kan ook gebruikt worden als juweeltje.  Of als medicijn.  Het zou goed zijn voor het hart.  Ik heb het geprobeerd.  Ik heb het gegeten.  Een klein stukje bladgoud.  Een onmiddellijk en meetbaar effect had het niet.  Maar het geloof in een heilzaam effect kan best wonderen verrichten.  Met die gedachte troost ik mij.
 
’s Avonds ga ik slapen.  Met een stukje bladgoud in de maag.  Ik voel mij zo veel rijker dan deze morgen.  Soms kan het snel gaan.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 18: Mandalay.  Te lezen op dinsdag 29 maart.