maandag 20 juni 2016

België - Ierland. Wat een feest! Wat een heerlijk feest!

Beste Duivels,
 
Ongetwijfeld had u al vroeger mijn brief verwacht.  Daarin kan ik u enkel bijtreden.  Het had vroeger gemogen.  Maar ik heb redenen.  Gegronde redenen om pas nu mijn brief te schrijven.  Zaterdag sloeg u mij met verstomming.  Ik was verlamd.  Nauwelijks in staat een woord te zeggen.  Laat staan een woord te schrijven.  Het ging niet.  Onmogelijk.  Die verlamming hield het hele weekend aan.  Pas nu heb ik een helder hoofd.  Pas nu kan ik opnieuw helder denken.  Die helderheid is nodig om een brief te kunnen schrijven.  Althans, dat is wat ik denk.
 
Heel misschien hebt u een scherpe geest.  Dan hebt u heel waarschijnlijk het verschil opgemerkt met mijn vorige brief.  Dat verschil schuilt reeds in de aanspreking.  In de manier waarop ik mij tot u richt.  In de vorige brief schreef ik duivels nog met een kleine letter.  Omdat het zo moest.  Omdat het zo hoorde.  Ik kon niet anders.  Ik schreef naar analogie met het geleverde spel.  Uw voetbal tegen Italië was niet fraai.  Enkel een kleine letter kon.  Een hoofdletter kon ik niet verantwoorden.  Daarom dus: duivels, met een kleine d.
 
Nu moet ik duivels met een hoofdletter schrijven.  Eigenlijk zou ik mijn volledige brief in hoofdletters moeten schrijven.  Dat kan ik evenwel niet.  Het zou te agressief ogen.  Het zou u heel misschien afschrikken.  U zou de brief wegleggen.  Waardoor hij ongelezen zou blijven.  Dat mag niet.  Brieven moeten gelezen worden.  Dat is het enige bestaansrecht van een brief.  Daarom is enige voorzichtigheid geboden.
 
Deze keer duivels met een hoofdletter in de aanspreking.  Het kan niet anders.  U schonk ons hoogstaand voetbal.  U schonk ons verhevenheid.  Het was een lust voor het oog.  Beter en mooier dan om het even welke Oscar winnende film.  Niemand die een beter scenario kan uitdenken.  Een betere plot kan niet uitgeschreven worden.
 
U hield ons nog een beetje in spanning.  Eén helft lang.  Voetbal heeft spanning nodig.  Er moet wat gesidderd worden.  Van angst.  Van spanning.  Er moet wat gebeefd worden.  Af en toe moet ons hart één tikje overslaan.  Dat is goed.  Dat is mooi.  Het doet ons meeleven.  Het doet ons intens meeleven.  Eén helft lang verkeerden wij in de onzekerheid.  Nagelbijtend keken wij toe.  Maar die intense spanning aan het thuisfront leken jullie niet te voelen.
 
Jullie bleven rustig.  Geen paniek in jullie rangen.  Overtuigd dat alles goed zou komen.  Aan het eind zou alles goed komen.  Geduld, dat hadden jullie.  Geduld wordt altijd beloond.  Dat zei mijn moeder altijd.  Als ik weer eens te ongedurig was.  Dan sprak zij mij toe.  Dat geduld een mooie deugd is.  Dat geduld altijd wordt beloond.  Dat zei zij.  Het leek wel alsof zij ook jullie had toegesproken.  Dat jullie haar woorden ter harte namen.  
 
U bouwde op.  U recupereerde.  Telkens in mooi, flitsend voetbal.  Dat het scorebord doelloos werkloos was leek u niet te deren.  Want u wist, ooit komt het goed.  Dat gebeurde ook.  In de wereld is rechtvaardigheid soms ver zoek.  In de voetbal daarentegen kan diezelfde rechtvaardigheid heel soms gevonden worden.  Zoals zaterdagmiddag.  U dwong die rechtvaardigheid af.  Dat moet soms gebeuren als die rechtvaardigheid niet op een dienblad wordt aangeboden.  Dan moet u zelf het initiatief daartoe nemen.  Dat deed u.  Niet één maal.  Wel drie maal.  Terwijl Petrus in een ver verleden de haan drie maal hoorde kraaien, zagen wij de bal drie maal in het doel verdwijnen.  Ongrijpbaar voor de doelman van Noord-Ierland.  Die doelman werd gevloerd door vakkundig sloopwerk.
 
Ik heb mij geamuseerd.  Zelfs in de eerste helft.  Toen doelpunten uitbleven.  Zelfs toen keek ik met plezier naar ons elftal.  Want ik zag één ploeg op het veld.  Een beeld, dat ik moest ontberen in die wedstrijd tegen Italië.  Ik zag gesloten rangen.  Ik zag elf spelers, die met eenzelfde doel op het plein stonden.  Met eenzelfde overtuiging.  In uw ogen brandde eindelijk dat heilige vuur.  Dat vuur, dat noodzakelijk is om op hoogstaand niveau te kunnen presteren.  Zaterdagmiddag had u dat vuur.  Negentig minuten lang.  Nooit doofde het.  Nooit minderde het.  U bleef dat vuur oppoken.  Opstoken.  Hoge, felle vlammen.  Het vuur knetterde.  Het vuur spatte.
 
Ik heb geroepen.  Ik heb gejuicht.  Bij elk doelpunt veerde ik recht.  Dolenthousiast.  Heel even had ik zelfs die spreekwoordelijke krop in de keel.  Sport is emotie, dat wordt wel eens gezegd.  Heel soms kunnen of mogen wij het ook ervaren.  Toen Romelu in de armen van zijn broer vloog, was er zo een moment.  Kan het mooier? Kan het beter? Ik denk het niet.  Tranen mogen vloeien.  Hoeven niet weggeborgen te worden.  Het bewijst dat onze helden ook maar mensen zijn.  Dat zij van vlees en bloed zijn.  Dat zij heel misschien wel op goden lijken maar eigenlijk heel diep van binnen nog dat kleine jongetje zijn.  Voetbal, wat een heerlijk spelletje.
 
Zaterdagmiddag heb ik gekeken.  U hebt mij betoverd.  U doet mij nu al uitkijken naar woensdag.  De tijd vliegt.  Dat is niet goed.  Want met die vliegende tijd worden wij ook altijd maar weer dat ietsje ouder.  Maar dat deert mij niet.  Ik wil dat het woensdagavond is.  Negen uur in de avond.  Ik wil dat de aftrap gegeven wordt tegen Zweden.  Dat ik eenzelfde voetbal mag zien.  Want dan kan het niet stuk.  Daarvan ben ik overtuigd.  Met eenzelfde overgave moeten wij het halen.
 
Ik wens u alle succes.  Doe het goed.
 
Met vriendelijke groeten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten