donderdag 28 juli 2016

Sardinië, een wondermooie vakantiebestemming. Enkele overtuigende argumenten. Brief aan een Sard.

Beste Sard,
 
Ik vertrok naar Sardinië.  Voor één weekje vakantie.  Vóór mijn vertrek keken sommigen vreemd op als ik uw eiland als reisbestemming opgaf.  Zij leken mijn keuze niet te begrijpen.  Zij hadden die keuze ook ooit overwogen.  Maar uiteindelijk waren ze niet vertrokken.  Zij hadden gekozen voor een andere bestemming.  Zij konden hiervoor geen verklaring geven.  Het was eerder een gevoel dat hen weghield.  Na die lichte waarschuwingen van vrienden/collega’s, geuit uit bezorgdheid, vertrok ik plots met een missie.  Ik zou hen bekeren.  Tot inkeer brengen.  Ik zou terugkeren met een positief rapport.  Een rapport, waaruit zou blijken waarom zij wel moeten gaan.  Althans, dat is wat ik hoopte.
 
Ik zou hen kunnen zeggen dat Sardinië deel is van Italië.  Dat zou kunnen volstaan als verklaring.  Zij weten evenwel dat ik een fan ben van uw land.  Ik ben in hun ogen niet onpartijdig.  Een fan is namelijk blind voor mogelijke foutjes.  Voor mogelijke minpunten.  Nochtans blijf ik kritisch tegenover uw land.  Ik weet heus wel dat uw land mooie, mooiere en mooiste plekjes kent.  U ziet, mijn zin voor kritiek is nog volledig intact.  Maar dat zeg ik niet.  Ik zwijg wijs.
 
Ik zal met overtuigende argumenten huiswaarts moeten keren.  Argumenten, waarvan het enthousiasme afdruipt.  In mijn ogen zullen zij datzelfde enthousiasme moeten kunnen aflezen.  Mijn ogen moeten flikkeren en fonkelen als ik over u zal praten.  In mijn stem zullen zij het plezier en de liefde moeten horen.  Ik zal niet monotoon mogen klinken.  Mijn juiste intonatie en klemtonen zullen hen moeten aansteken met eenzelfde enthousiasme.  Mijn verhaal zal hen zin moeten doen krijgen de koffers te pakken en onmiddellijk naar u te vertrekken.  Ik besef het, er wacht mij een zware taak.  Reizen kan soms zwaar zijn.  Ik troost mij met de gedachte dat iemand het moet doen.  Dat iemand die zware taak op zich moet nemen.  Ik bied mij aan.
 
Na één weekje keer ik terug.  Met argumenten.  Sterke argumenten.  Overtuigende argumenten.  Daarvan ben ik zeker.  Ik twijfel niet aan mijn verkooppraatje.  Ik zal het vertellen.  Enthousiast.  Vol passie.
 
Ik zou hen kunnen vertellen van Alghero.  Ik zou hen kunnen zeggen dat dit stadje niet enkel het vertrekpunt was van onze reis.  Dat het niet enkel de plaats is waar wij zijn geland.  Ik zou hen kunnen zeggen dat het veel meer is dan louter het begin van onze reis.  Alghero is een charmant, middeleeuws stadje.  Een ommuurd stadje aan zee.  Met smalle straatjes, waarin het heerlijk slenteren is.  Elke reis moet ergens beginnen.  Dat is ook zo met deze reis.  Maar toch is er dat ene verschil.  Niet elke reis begint in schoonheid.  Deze wel.
 
Ik zou hen kunnen vertellen van andere steden en dorpen.  Want die zijn er.  Veel.  Allemaal met dat ene ding gemeenschappelijk: charme.  Een charme, waaruit enkel een zonnig vakantiegevoel spreekt.  Ik zou het kunnen hebben over Sassari, Oristano, Nuoro, Porto Cervo, Tharros, … Ik zou het kunnen hebben over uw wonderlijke hoofdstad, Cagliari.  Te vergelijken met die andere havenstad Genua.  Maar uw hoofdstad is minder grootstedelijk.  Is knusser.  Compacter.  Gezelliger.  
 
Ik zou hen kunnen vertellen van de natuur.  Een geweldige natuur.  Een prachtige natuur.  Een ongerepte natuur.  Heerlijke vergezichten.  Helder water.  Azuurblauw.  Smaragdgroen.  Een kleurenpalet dat ik nog nooit en nergens heb mogen aanschouwen.  Al die troeven van een overal aanwezige wondere natuur lijken het best samen te komen op het eilandje Caprera.  Ik kan best begrijpen waarom Garibaldi, de held van twee werelden, dit eilandje uitgekozen had om te leven en te sterven.  Zelfs in de dood wenst men zich te omringen met schoonheid.  Op dit eiland lukt dat best.  Geen enkel probleem.
 
Ik zou hen kunnen vertellen van de witte zandstranden.  Waarop het nog hemels stil kan zijn.  Waarop men nog alleen kan zijn.  Waarop men nog eenzaam kan zijn.  Bij eenzaamheid denkt u misschien aan pure tristesse.  Dat is het niet.  Op of aan het strand staat eenzaamheid gelijk met vrijheid.  Een mooier gevoel dan vrijheid bestaat er niet.  Dat denk ik toch.  Op de stranden hoeft u niet samen te kruipen met andere zonnekloppende wezentjes.  U hoeft zich niet te laten veroordelen tot volgepropte, overbevolkte stranden.  Dat kan.  Maar het hoeft niet.  Heerlijke uitwijkmogelijkheden zijn talrijk.  Er moet eventjes gezocht worden.  Wie zoekt die vindt.  Wie vindt die geniet.
 
Ik zou hen kunnen vertellen over dat heerlijke zonnetje.  Een zonnetje dat wij hier al te vaak moeten ontberen.  Bij u lijkt het een constante.  Alsof die zon nooit van uw eiland lijkt te wijken.  De stralen warmen ons.  Doen ons gloeien.  Nooit wordt het te veel.  Wij hoeven niet te puffen.  Wij hoeven niet te zweten.  Het zweet stroomt niet uit al onze poriën.  Want telkens weer is er dat lichte windje.  Dat windje, dat voor aangename afkoeling zorgt.  Voor natuurlijke afkoeling.
 
Over dat alles zou ik kunnen vertellen.  Het zou moeten volstaan.  Maar toch heb ik nog één troef.  Die ene troef is dat wonderbaarlijke stadje: Orgosolo.  Indien er dat ene opmerkelijke niet was geweest, was het dorpje heel waarschijnlijk in de vergetelheid geraakt.  Door iedereen verlaten.  Door niemand bezocht.  Heel waarschijnlijk zou het dorpje zonder dat ene enkel aangedaan worden door toevallige passanten.  Door toeristen, die passeren omdat zij weigeren op hun gps te vertrouwen.  Maar het is anders geworden.  Orgosolo heeft dat ene, dat toeristen hiernaartoe drijft.  Orgosolo heeft murales.  Dat zijn muurschilderingen met een historische, politieke en/of sociale achtergrond.  Graffiti met een boodschap.  Het begon in 1969.  Maar het blijft doorgaan.  Het stopt niet.  Orgosolo werd zo een openluchtmuseum.  Waar het heerlijk wandelen is.  Slenteren.  U loopt van de ene schildering naar de andere.  Ik zie Allende.  Ik zie Marx.  Ik zie Obama.  Ik zie Marianne.  Nieuwsgierigheid drijft de toeschouwer voort.  Verwondering en bewondering doet diezelfde toeschouwer stilstaan.  Doet hem lezen.  Doet hem kijken.  Uw eiland heeft vele troeven maar dit is een fantastisch extraatje.  Een kunstig extraatje.  Een uniek extraatje.
 

 
 
Ik ben nog maar net terug van uw eiland.  Ik zal vertellen.  Uitgebreid.  Aan allen, die het willen horen.  Aan allen, die het willen lezen.  Aan allen, die het willen vragen.  Want ik ben er geweest.  Ik kan met kennis van zaken praten.  Een expert ben ik nog niet.  Om dat te worden, zou ik nog verschillende keren moeten terugkeren.  Dat kan wel nog gebeuren.  Maar niet onmiddellijk.  Daarvoor is de wereld te groot.  Te vele plaatsen moet ik nog ontdekken.  U moet het mij vergeven.

 

 
 
Zij die twijfelden en daarom uiteindelijk niet naar uw eiland kwamen, zal ik naar u zenden.  Omdat ik wil dat zij hetzelfde ervaren als ik deed.  Een fantastische vakantie.  Met even fantastische ontmoetingen.  Omdat ik wil dat zij hetzelfde kunnen ontdekken als ik deed.  Want ik weet nu al, het zal hen niet spijten.  Omdat ik weet dat zij een heerlijke tijd tegemoet gaan.
 


 
Beste Sard, ik wil u danken voor uw gastvrijheid.  Misschien tot een volgende keer.  Indien niet in dit leven dan wel zeker in het volgende.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 26 juli 2016

Uitgelezen: Oorlog en terpentijn. Brief aan Stefan Hertmans.

Beste Stefan,
 
Laat mij maar onmiddellijk met de deur in huis vallen.  Uw boek is prachtig.  Prachtig in woorden.  Prachtig in verhaal.  Ondanks deze opener zal u heel waarschijnlijk verbaasd reageren.  Omdat ik toch wel een beetje laat kom met deze loftuitingen.  Maar ik had zo mijn redenen.  Mijn moeder is de reden voor deze te late brief.  Zij had het boek gelezen.  Was niet overdonderd.  Was niet onder de indruk.  Haar harde oordeel weerhield mij.  Hield mij weg van het lezen van uw boek.  Nochtans een pareltje in de ogen van velen.  Maar die ogen van velen vallen in het niets bij de ogen van mijn moeder.  Haar oordeel acht ik hoger.  Daarom bleef het boek gesloten.  Ongelezen.
 
Maar dan was er dat stemmetje.  Dat stemmetje in mijn hoofd.  Dat maar bleef herhalen dat ik dan toch maar eens aan dat boek moest beginnen.  Ik kon dat stemmetje counteren.  Keer op keer.  Tot dat ene moment.  Dat ene zwakke moment.  Ik gaf toe.  Ik luisterde naar dat stemmetje.  Ik begon te lezen.  Na elke gelezen pagina prees ik mij gelukkig.  Dat ik eindelijk begonnen was.
 
Ik prees mij gelukkig.  Om verscheidene redenen.  Dat is zo met een boek.  Een boek is niet om slechts één reden goed.  Vaak maken meerdere redenen een boek tot een goed boek.  Dat is ook zo bij u.  Al die redenen samen doen mij besluiten dat uw boek een meesterwerk is.  Dat durf ik te beweren.  Zonder enige overdrijving.  Integendeel, ik meen dat ik mij nog voorzichtig uitdruk.  Want zo ben ik.  Ik let op met superlatieven.  Die strooi ik slechts heel sporadisch rond.  Op het volgens mij juiste ogenblik.  Dit ogenblik is er zo eentje.
 
Ik ben een Gentenaar.  Niet altijd heb ik in Gent gewoond.  Lange tijd woonde ik in Wetteren.  Maar ik ben geboren in Gent.  De laatste jaren woon ik in Gent.  Ik beschouw mij daarom als een Gentenaar.  Uw boek situeert zich in Gent.  Uw (over)grootouders waren van Gent.  Dat schept een band.  Gentenaars onder elkaar, u begrijpt het wel.  Nochtans vertelde u van een ander Gent.  Uit een andere tijd.  Alles was anders.  Ik maakte kennis met een voor mij onbekend Gent.  Het Gent uit vorige eeuwen werd heel aanschouwelijk geschetst door u.  Vaak kon ik mij situeren.  Heel soms niet.  Maar dan greep ik naar Google Earth.  Dat hulpmiddeltje bracht in die enkele, zeldzame gevallen redding.  In uw boek werd Gent tastbaar.  Zichtbaar.  Het leek alsof ik naast uw grootvader mee stapte.  Ik week niet van zijn zijde.  Altijd was ik bij hem.  Ik zweeg.  Praatte nooit met hem.  Ik liet hem zijn verhaal vertellen.  Daarom liep ik met hem mee.  Om het volledige verhaal te horen.  Om geen woord te missen.
 
Bij het lezen van uw boek groeide het gevoel dat ik eindelijk een grootvader kreeg.  Een opa.  Die heb ik nooit gehad.  Mijn grootvaders zijn te vroeg gestorven.  Ik ben te laat geboren.  Hun verhalen heb ik nooit gehoord.  Met uw boek besef ik pas wat ik heb gemist.  Het voelt alsof ik onvolledig ben.  Alsof ik een deel van mijn geschiedenis ontbeer.  Jawel, ik weet wel iets van hen.  Mijn ouders vertelden en vertellen over hen.  Maar het blijft indirect.  Onrechtstreeks.  Ik mis het liveverslag.  Ik mis het verhaal uit eerste hand.  Daarom eigende ik mij uw grootvader toe.  Tijdens het lezen van uw boek werd uw grootvader ook een beetje mijn grootvader.  Om een beetje van dat verlies te recupereren.  Zo voelde het.  Met plezier greep ik naar uw boek.  Om bij grootvader op bezoek te gaan.  Bij een grootvader.  Bij een persoon, die ik heb moeten missen.
 
Daarom kwam het verhaal van de Groote Oorlog ook zo hard binnen.  Omdat ik iemand naar het front zag vertrekken, die ik leek te kennen.  Ik heb al boeken gelezen over de Eerste Wereldoorlog.  Vele boeken.  Maar telkens bleef die oorlog op afstand.  Nooit kwam hij zo dicht.  Nooit zo dicht als nu.  Want nu bleek ik er middenin te staan.  In het centrum.  Het leek vreemd.  Ik wist dat de oorlog achter de rug was.  Dat het verhaal gekend was.  Toch wou ik uw grootvader behoeden.  Beschermen.  Ik wou dat hem niks ergs overkwam.  Toch gebeurde dat.  Uw grootvader raakte gewond.  Het voelde alsof ik had gefaald.  Gefaald in het afweren van kogels.  Van granaten.  Van bommen.  Uw verhaal trok mij mee.  Flitste mij terug.  Net zoals ik met uw grootvader door Gent had gewandeld, marcheerde ik nu met hem mee.  Ik stormde met hem mee vooruit.  De vijand tegemoet.  Het gevaar tegemoet.  Samen met hem schuilde ik.  Op de juiste momenten dook ik weg.  Samen met hem.  Die wereldoorlog was heel eventjes geen geschiedenis.  Geen verzameling van feiten en feitjes.  Van oorzaken en gevolgen.  Die wereldoorlog werd het verhaal van één man.  Van uw grootvader.  Dat maakte die oorlog nog vuiler.  Nog wreder.  Nog gruwelijker.
 
Het zou mooi geweest zijn indien uw grootvader na die gevochten oorlog rust had gevonden.  Innerlijke rust.  Dat wilde ik.  Dat wenste ik.  Vurig en intens.  Heel eventjes leek het die kant uit te gaan.  Uw grootvader vond de liefde.  Ik weet het, het wordt zo gemakkelijk gezegd.  Dat mensen voor elkaar gemaakt zijn.  Maar bij uw grootvader leek het wel zo.  Toch mocht het niet zijn.  Die liefde werd hem niet gegund.  Zijn verloofde werd hem ontrukt.  Op dit moment moest ik het boek dichtslaan.  Ik kon niet verder.  Tranen kwamen in mijn ogen.  Dit kon niet.  Dit mocht niet.  Het leven was te hard voor uw grootvader.  Dat meende ik.  Wat de gruwel van een wereldoorlog niet kon bewerkstelligen, kon het verlies van een liefde wel.  Ik zakte in elkaar.  Sloeg het boek dicht.  Moest even bekomen.  Even ventileren.  Tegen mijn vriendin moest ik het even kwijt.  Ik moest weg uit het verhaal.  Vluchten.  Naar een veilig onderkomen.  Die veilige geborgenheid vind ik bij mijn liefde.
 
Ik keerde terug naar het verhaal.  Maar er leek iets gebroken.  Neen, uw boek bleef van eenzelfde hoogstaand niveau.  Maar over het verdere verhaal leek een constant gemis te zweven.  Dat maakte het lezen moeilijker.  Harder.  Ik las verder.  Want ik wou het volledige verhaal kennen.  Intussen waren uw grootvader en ik vrienden geworden.  Vrienden haken niet af.  Die blijven.  Dat is dan ook wat ik deed.
 
Beste Stefan, u schonk mij een mooi boek.  Maar bovenal schonk u mij een mooie opa.  Ik wil u danken dat ik zijn verhaal heb mogen lezen.  Heb mogen horen.  Want soms leek het alsof uw grootvader rechtstreeks tot mij sprak.  Voor die wonderlijke ervaring wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.

 

woensdag 6 juli 2016

Ça suffit, Charles Michel? Is het genoeg, Geert Bourgeois? Ik denk het niet. Echt niet.

Het was genoeg geweest.  Ça suffit.  Dat waren de woorden van onze premier.  Hij was kwaad.  Behoorlijk kwaad.  In een vlammende speech zei hij dat het moest gedaan zijn met die desinformatie.  Daarmee haalde hij uit naar de vakbonden.  Die bonden vertelden fabeltjes.  Vertelden onzin.  Dat moest gedaan zijn.  Stakingen moesten stoppen.  Iedereen moest opnieuw in het gelid.  Iedereen moest opnieuw zwijgen.  Wij moesten ons opnieuw verenigen rond dat mantra van de regering: jobs, jobs, jobs.  Die mantra moesten we luidop meezingen.  Zonder tegen te stribbelen.  Onze premier zou geen stoorzenders meer dulden.
 
Ça suffit.
 
Ça suffit? Ik denk het niet.  Het is nog altijd niet genoeg.  Dat denk ik telkens als ik een regeringslid hoor verwijzen naar de sociale correcties in een poging om het sociale gelaat van deze regeringen te bewijzen.  Zij lijken niet te beseffen dat zij met die ene term net het asociale karakter van deze regeringen onderstrepen.  Indien een beleid sociaal is, hoeft er helemaal niet gecorrigeerd te worden.  Nochtans grijpen zij steeds naar die sociale correcties als zij aangevallen worden op hun sociale flank.  Zonder verdere invulling.  Enkel en alleen die algemene term.  Maar in hoeverre bestaan die correcties? In hoeverre zijn die correcties sociaal? Om daarop een antwoord te vinden, kan het best nuttig zijn te verwijzen naar een studie van Decenniumdoelen 2017.  In die studie wordt het effect van de besparingen op de laagste inkomens becijferd.  Reeds genomen federale en Vlaamse maatregelen (o.a. Turteltaks, verhoging BTW op elektriciteit, verhoging bijdrage zorgverzekering, …) worden in deze berekeningen opgenomen.  Andere maatregelen (o.a. duurder openbaar vervoer, verhoging inschrijvingsgeld volwassenenonderwijs, duurdere cultuurdeelname, hogere ledenbijdrage verenigingen, …) worden niet meegenomen in deze berekeningen omdat zij vermijdbaar en/of moeilijk te berekenen zijn.  Het resultaat van al dit rekenwerk is dat de maatregelen nog steeds 44 euro per maand kosten aan de gezinnen op de laagste 20% van de inkomensladder.
 
Decenniumdoelen 2017 geeft in diezelfde studie nog mee dat in september 2015 bijna 1,7 miljoen Belgen in armoede leven.  De kinderarmoede stijgt nog steeds.  Het huidige, gevoerde beleid verhoogt de kans dat de armoede nog zal toenemen.  Het is dan ook jammer vast te stellen dat een beleid mensen in armoede nog verder de put induwt.  Van een regering, die beweert sociaal te zijn, hadden wij toch het tegendeel mogen verwachten.
 
Armoede? U zou denken het beleid hiervan een prioriteit zou maken.  Maar wat blijkt? Bij de eerste kans slaan ze de bal al mis.  De hervorming van de kinderbijslag is een flop.  Zestig procent van de gezinnen met twee kinderen en meer dan zeventig procent van de grotere gezinnen gaat er bij deze hervorming op achteruit.  Meer nog, de twintig procent rijkste gezinnen gaan er op vooruit.  Omdat die rijkste gezinnen vaak slechts één kind hebben.  Dat alles blijkt uit een studie van het Centrum voor Sociaal Beleid.
 
Met het bovenstaande in gedachten doet het bijzonder veel pijn als iemand uit de federale regering komt vertellen dat wij toch boven onze stand leven.  Een voorzitter van een federale regeringspartij lijkt bovenstaande cijfers niet te kennen als zij beweert dat er helemaal niks mis is met ongelijkheid.  Hoe wereldvreemd kunnen beleidsverantwoordelijken zijn.  Het hoeft toch niet te verwonderen dat een dergelijke arrogantie mensen tegen de borst stoot.  Dat zij op straat komen om hun woede te uiten.
 
Ça suffit.
 
Ça suffit? Ik denk het niet.  Het is nog altijd niet genoeg.  Dat denk ik telkens als ik de verschillende regeringspartijen hoor pleiten voor een vermogensbelasting en ik vaststel dat diezelfde partijen in hun pleidooi geen eensgezindheid vinden.  Alsof die georkestreerde chaos bewust in stand wordt gehouden om een vermogensbelasting voor zich uit te duwen en/of definitief af te serveren.  Bovendien durven sommige politici beweren dat inkomsten uit vermogen al zwaar genoeg belast worden in België.  Dat lijkt mij een stelling te zijn die al te ver weg staat van de realiteit.  In een artikel in DeWereldMorgen schrijft Guido Deckers, communicatiemedewerker bij het ACV en lid van het Financieel Actie Netwerk (FAN), dat de gemiddelde belastingdruk op vermogen 0,80% bedraagt.  Dat betekent dat de overheid op een totaalvermogen van 2.134,34 miljard euro (netto vermogen Belgische gezinnen, eind 2014) slechts 17 miljard euro incasseert.  Waar zijn die sterkste schouders, waarvan verwacht wordt dat zij de zwaarste lasten dragen?
 
Een vermogensbelasting lijkt niet realiseerbaar.  Het zou al te zeer de middenklasse treffen.  Dat wordt gezegd.  Een recente studie Van Ive Marx en Sarah Kuypers toont nochtans aan dat de 10% rijkste Belgen 85% van de aandelen en 86% van de obligaties in bezit hebben.  Diezelfde Belgen bezitten ook 65% van het vastgoed naast de eigen woning.  Zij bezitten ook 44% van het totaal netto vermogen.  Tot slot nog één cijfer.  Om bij de 10% meest vermogenden te behoren, moet een gezin beschikken over een nettovermogen van meer dan 700.000 euro.  Er zijn dus mogelijkheden om een vermogensbelasting uit te werken zonder de middenklasse te treffen.  Enkel de daadkracht ontbreekt.
 
Een andere reden waarom men vraagtekens plaatst bij een vermogensbelasting is de mogelijke schrik voor de kapitaalvlucht.  Die reden lijkt te suggereren dat die kapitaalvlucht momenteel niet zou gebeuren.  Ik hoef maar te verwijzen naar Lux Leaks, Swiss Leaks en de Panama Papers om het tegendeel te bewijzen.  Bovendien lijkt men te vergeten dat het internationale bankgeheim dood en begraven is.  Onder druk van OESO en G20 is er de automatische uitwisseling van bankgegevens.  Deze uitwisseling zorgt voor transparantie en maakt die zo gevreesde kapitaalvlucht bijna onmogelijk.  Een vermogensbelasting kan dus maar alweer ontbreekt die daadkracht.
 
Het Financieel Actie Netwerk meende een bijdrage te moeten leveren aan dit debat.  Het werkte een voorstel uit.  Dit Netwerk kwam tot een vermogensbelasting met drie tarieven: 1 procent op het vermogen boven de 1 miljoen euro, 2 procent boven de 2 miljoen euro en 3 procent boven de 3 miljoen euro.  Zij voorzien in dit voorstel een vrijstelling van 500.000 euro voor de enige en eigen woning.  Ik vraag mij af in welke mate de middenklasse bij het realiseren van dit voorstel zou getroffen worden.  Mij lijkt de vrees ongegrond.
 
Dit voorstel zou realiteit kunnen worden.  Maar dan hebben we een vermogenskadaster nodig.  Dat zou dan weer niet te realiseren zijn.  Althans, dat beweren de politici.  Zij lijken dan te vergeten dat wij eigenlijk over alle noodzakelijke gegevens beschikken om een dergelijk kadaster uit te werken.  Het kadaster is een database waarin al het onroerend goed in ons land verzameld wordt.  Het Centraal Aanspreekpunt bij de Nationale Bank bezit de gegevens van alle zicht-, spaar- en termijnrekeningen.  Een vermogenskadaster kan dus wel echt.
 
Het uitblijven van een grotere rechtvaardigheid in de fiscaliteit maakt mij boos.  Maakt andere mensen boos.  Dat is zo met onrechtvaardigheid.  Die onrechtvaardigheid doet de mensen op straat komen.
 
Ça suffit.
 
Ça suffit? Ik denk het niet.  Het is nog altijd niet genoeg.  Dat denk ik als ik lees dat de wettelijke pensioenleeftijd wordt opgetrokken tot zevenenzestig jaar terwijl één groep die dans ontspringt.  Dat is niet de groep van de zware beroepen.  Die discussie moet nog uitgeklaard worden.  Neen, die ene groep zijn de politici.  Zij mogen met pensioen op vijfenvijftig jaar.  Op voorwaarde dat zij verkozen zijn vóór 2014.  Wie na 2014 gekozen wordt, moet met pensioen op tweeënzestig.  Nog altijd een verschil.  Waarom? Niemand die het begrijpt.
 
U zou kunnen denken dat er zou gezocht worden naar mogelijkheden om een loopbaan tot zevenenzestig jaar te faciliteren.  Dat gebeurt niet.  Integendeel.  Tijdskrediet wordt ingeperkt.  Toegang tot landingsbanen wordt moeilijker gemaakt.  Om die verontwaardiging te temperen wordt op zoek gegaan naar werkbaar werk.  Die zoektocht moet de oppositie tegen de pensioenplannen doen verstommen.  Maar dat gebeurt niet.  Omdat het werkbaar werk niet op het lijf geschreven is van de werknemers.  Dat hele concept van werkbaar werk werd geschreven door en voor de werkgever.  Alweer blijft de werknemer in de kou staan terwijl politici beweren dat dit de ultieme tegemoetkoming is aan de op straat geuite verzuchtingen.
 
Er wordt niet gefocust op het welzijn van de werknemer.  Nergens ook maar één woord hierover in de Wet op Werkbaar Wendbaar Werk.  Eén ding staat centraal.  Productie, omzet en winstmarge moeten omhoog.  De kosten moeten omlaag.  De bevoegde minister laat over deze doelstellingen geen onduidelijkheid bestaan.  Hij communiceert deze zelf naar de pers toe.  
 
De minister komt aandraven met het annualiseren van de arbeidsduur.  De werknemer verliest de regie over zijn werkprestaties.  Voortaan wordt de werkgever de regisseur.  Hij wikt.  Hij beschikt.  Indien zou blijken dat de gepresteerde overuren later toch niet kunnen gecompenseerd worden wegens aanhoudende drukte, kunnen deze gewoon uitbetaald worden.  Waarmee definitief afscheid genomen wordt van de 38-urenweek.  In deze maatregel kan ik ook maar nergens een spoor vinden van werkbaarheid.  Integendeel.
 
Langs vele kanten wordt geknaagd aan het sociale leven van de werknemer.  Want wat moeten we denken van die andere maatregel.  Voor mensen die deeltijds werken met een flexibel uurrooster zou het uurrooster slechts 24 uur op voorhand moeten meegedeeld worden.  Werkbaar werk? Verder is er nog die denkpiste om van interimwerk een contract van onbepaalde duur te maken.  Dat zou een aantal nare gevolgen hebben.  De uitzendkracht kan geen opdracht weigeren want dat zou contractbreuk betekenen.  Daarmee zou hij/zij het recht op werkloosheidsvergoeding verliezen.  Diezelfde kracht zou geen recht hebben op economische werkloosheid als er minder werk is.  Werkbaar werk?
 
Terwijl in bedrijven en andere landen wordt gezocht naar mogelijkheden om een kortere werkweek te realiseren, gaan we in België de andere kant uit.  Het lijkt ons niet te dagen dat meer en harder werken zijn effecten zal hebben over het eigen welbevinden.  Stress zal toenemen.  Burn-out zal een hogere vlucht nemen.  Waarom kijken wij toch die andere richting niet uit? 
 
Ça suffit.
 
Neen.  Neen.  Neen.  Neen.  Het is niet genoeg.  Bovenstaande mag het onbegrip illustreren.  Het ongenoegen.  Wij moeten de straat op.  Het is nog niet voorbij.
 
Aan het eind van mijn betoog wil ik aan die ene nog één ding zeggen.  Die ene aan het hoofd van een ondernemersorganisatie.  Stakers zijn geen terroristen.  Zij komen op voor hun rechten.  Rechten, die dreigen vermalen te worden.  Door een op winst beluste elite.  Zij komen op voor hun eisen.  Eisen, die zij gerealiseerd willen zien.  Omwille van een sociale rechtvaardigheid.  Daarom komen zij op straat.  Daarom steun ik hen.  Voluit.
 
Van dit alles moeten wij ons bewust zijn.  Want heel binnenkort begint de regering aan de begrotingsopmaak.  Moet zij op zoek naar geld.  Op basis van haar trackrecord vrees ik voor het ergste.

maandag 4 juli 2016

Wales - België. Ik had het zo graag anders gehad.

Beste Duivels,
 
Heel waarschijnlijk hadden jullie geen brief meer verwacht.  Het is over.  Het is voorbij.  Over and out, zoals ook wel eens wordt gezegd.  Jullie staan niet meer op het EK.  Jullie zijn naar huis.  Jullie zouden kunnen denken dat ik jullie al vergeten ben.  Want dat blijkt uit het straatbeeld.  In dat straatbeeld zijn jullie al vergeten.  Vele vlaggen zijn verdwenen.  Weinig Duivelsdecoratie valt nog te bespeuren.  Slechts enkelen blijven u trouw.  Zoals ik.  Daarom schrijf ik jullie deze brief.  Om in schoonheid afscheid te nemen.  Want dat verdienen jullie.  Dat is mijn mening.  Mijn bescheiden mening.
 
Vrijdagavond was ik er niet gerust op.  In alles zocht ik een voorafspiegeling van de mogelijke uitslag.  Mijn collega struikelde op de binnenkoer.  Daarin zag ik mogelijk verlies.  Daarin las ik de nederlaag.  In de namiddag had ik nieuwe schoenen gekocht.  Dat vinden jullie misschien gewoontjes.  Voor mij is het een hele prestatie.  Ik ben een volwassen man.  Ik heb maatje negenendertig.  Dan is een schoen vinden en kopen geen evidentie.  Vrijdag was het mij gelukt.  Hierin las ik mogelijke winst.  Wij zouden de halve finale spelen.  Het regende.  Het stortregende.  Het hield niet op.  Alweer dacht ik dat wij zouden verliezen.  In die regen zag ik de symbolische tranen van Belgische supporters.  Een kindje was geboren.  Vrienden waren vader en moeder geworden.  Dat kindje verdiende een overwinning.  De wereld betreden met een nederlaag, het zou niet mogen.  Wij zouden dus voor winst gaan.
 
Ik was er niet gerust op.  Ik begon met een klein hartje te kijken.  Het zou sidderen en beven worden.  Het zou zweten worden.  Dat wist ik.  Aan de aftrap staan twee ploegen.  Beide ploegen willen winnen.  Het kan dus alle kanten uit.  Zelfs al werden wij vooraf als favoriet beschouwd, toch viel niks te voorspellen.  Het zou dus wachten worden.  Maar jullie stelden ons gerust.  Van bij de eerste minuut.  Jullie gingen voluit.  Een eerste doelpunt werd gemaakt.  Wij kwamen op voorsprong.  Euforie.  Ik ging door het dolle heen.  Het feestje kon beginnen.  Portugal zou ons volgende tegenstander worden.  Dat varkentje zouden wij wel wassen.  Om dan eindelijk die finale te spelen.  Die gedachte schoot heel even door mijn hoofd.  Ik ben een nuchtere jongen.  Maar dat ene doelpunt deed mij heel eventjes in de finale belanden.
 
Wat er daarna gebeurde? Ik weet het niet.  Mijn collega had niet mogen struikelen.  Het had niet mogen regenen.  Het leken dan toch voortekenen te zijn.  Waar niemand rekening had mee gehouden, gebeurde.  Wales kwam gelijk.  Wat niemand ook maar had durven geloven, gebeurde.  Wales ging over ons.  Ver over ons.  Het werd stil.  Ik werd stil.  De krop in de keel.  Ik kon u niet meer vooruit roepen.  Het lukte niet.  Al te zeer met verstomming geslagen.  Het feestje viel stil.
 
Jullie moesten naar huis.  Wales mag naar de halve finale.  Ik vond het spijtig.  Niet enkel voor mij.  Ook voor jullie.  Ik had het jullie zo graag gegund.  Ik had jullie zo graag in de finale willen zien.  Hoe realistisch of onrealistisch die verwachtingen ook mochten zijn.  Ik had het zo graag gehad.  Maar het kon niet.  Het mocht niet.  De voetbalgoden hadden blijkbaar een ander scenario uitgedacht.  In dat scenario bleken jullie niet de hoofdrol te krijgen.  Jullie kregen een belangrijke rol in dat scenario maar dus niet die belangrijkste rol.
 
Bewust meng ik mij niet in het debat, dat momenteel woedt.  Omdat ik jullie niet wil afvallen.  Jullie haalden de kwartfinale.  Dat is geen finale, dat is juist.  Maar het blijft een goede prestatie.  Twee jaar terug stonden wij in de kwartfinale van het WK.  Dit jaar stonden wij in de kwartfinale van het EK.  Toegegeven, wij speelden nog nooit een finale.  Die vaststelling kunnen wij betreuren.  Maar die vaststelling geeft ons niet het recht om plots die status van gouden generatie in twijfel te trekken.  Die status hebben wij jullie toegedicht.  Met die status kwam de media.  Nu lijken zij jullie die status te willen afnemen.  Onterecht.  In prijzen bleef het goud uit.  Een gouden medaille hebben jullie nog niet verdiend.  Nog niet gewonnen.  Daarin blijken jullie geen gouden generatie te zijn.  Maar jullie schitteren in individuele spelers.  Wat voetballend talent betreft, zijn jullie een gouden generatie.  Dat mogen wij niet ontkennen.  Onder jullie zijn enkele spelers van wereldklasse.  Enkele spelers, die net onder die wereldtop vallen.  Enkele spelers, die aan de weg naar de top aan het timmeren zijn.  Jullie hebben die status.  Jullie behouden die status.  Ondanks het verlies.  Ondanks het feit dat jullie huiswaarts moeten keren.
 
Ik wil jullie danken.  Jullie hebben mij mooie avonden bezorgd.  Jullie hebben mij doen opspringen.  Van plezier.  Jullie hebben mij ontroerd.  Met voetballende schoonheid.  Jullie hebben mij doen zingen.  In de overwinningsroes.  Jullie hebben mij doen lachen.  Met sublieme klasseflitsen.  Om dat alles zal ik jullie missen.  Met jullie uitschakeling verliest dit EK zijn charme.  Toch voor mij.  Jullie zijn weg.  Plots is alles anders.  Doffer.  Matter.  Minder schoon.
 
Ik wens jullie alle succes in de toekomst.  Op het volgende WK.  In Rusland, over twee jaar.  Daar zullen jullie staan.  Dan zal ik opnieuw supporteren.  Want ik ben supporter.  Een fan.  Dat blijf ik.  Ook in het verlies.  Vooral in het verlies.
 
Met vriendelijke groeten.