donderdag 29 september 2016

Liefde, gezien in NTGent. Brief aan An Miller, Els Dottermans en Peter Verhelst.

Beste An,
Beste Els,
Beste Peter,
 
Oorlogen zouden niet gevochten moeten worden.  Nooit.  Nimmer.  Dat is wat ik denk.  Dat is ook wat ik dacht toen ik uw voorstelling zag.  Toen ik luisterde n          aar een moeder.  Toen ik luisterde naar een dochter.  Hun getuigenis bevestigde wat ik al lange tijd dacht.  Geen oorlogen.  Oorlogen maken geen helden.  Wie dat gelooft, stapt blindelings mee in een mythevorming.  Een mythevorming, gecreëerd door legers.  Door naties.  Door machthebbers.  Wie dat gelooft, voedt het oorlogsdenken.  Ik geloof dat niet.  Ik weiger het te geloven.  Omdat ik weet dat oorlogen enkel kapotte mensen oplevert.  Niet enkel zij die strijd leveren aan het front.  Ook zij die thuisblijven.  Aan het thuisfront worden ook mensen kapotgemaakt.  Vaders.  Moeders.  Zonen.  Dochters.  Echtgenoten.  Echtgenotes.  Gezinnen.  Families.
 
Een moeder en dochter.  Op een bijna lege scène.  Zij wacht op haar man.  Zij wacht op haar vader.  Maar is hun nog die man? Is hij nog die vader? Er zijn dingen gebeurd.  Erge dingen.  Die dingen worden niet echt uitgesproken.  Wij kunnen enkel gissen.  Enkel vermoeden.  Maar die vermoedens en gissingen zijn weinig verheffend.  Zijn echt niet fraai.  Wij zouden het ons gemakkelijk kunnen maken.  Wij zouden kunnen veroordelen.  Wij zouden hem kunnen afwijzen.  In plaats van hem met open armen te ontvangen, zouden wij ons kunnen afwenden.  Wij zouden de andere kant kunnen uitkijken en onze armen gesloten houden.
 
Moeder en dochter zitten in tweestrijd.  Open armen? Of toch gesloten armen? In die tweestrijd breken zij het gecreëerde beeld van Het Beest tot op de grond af.  Dat wrede beeld werd gecreëerd door buitenstaanders.  Buitenstaanders, die op zoek waren naar een zondebok.  Die echtgenoot/vader is hun zondebok.  Op hem kunnen zij alles afwentelen wat fout liep.  Zodat zij hun handen in onschuld wassen.  Moeder en dochter breken dat beeld af.  Beiden halen herinneringen op.  Mooie herinneringen.  Aan onschuldige tijden.  Aan tijden, waarin oorlog veraf was.  Op die manier trachten zij de man/vader opnieuw op te bouwen.  Trachten zij het aangetaste beeld uit te wissen en het verloren beeld opnieuw te veroveren.  Dat is hun strijd.  Een strijd die moet geleverd worden.  Tegen de stroom in.  In die strijd staan zij alleen.  Niemand die helpt.  Zelfs de man/vader niet.  Die is de weg kwijt.  Losgeslagen.  Beschadigd.  Ernstig beschadigd.
 
Toen ik de zaal binnenkwam, hing er rook over de scène.  Ik moest denken aan dat ene liedje.  Van Boudewijn de Groot.  Als de rook om je hoofd is verdwenen.  Na de voorstelling besefte ik dat het liedje van Boudewijn de Groot eigenlijk een juist liedje was.  Dat het liedje wonderwel bij de voorstelling paste.  Want als de rook om je hoofd is verdwenen, blijft enkel dat ene nog over.  Blijft enkel de liefde over.  Die liefde blijkt de motor te zijn.  De motor, die moeder en dochter voortdrijft.  De motor, die moeder en dochter verhindert te capituleren.  Die liefde drijft hen voort.  Voorbij alle valkuilen en putten.  Die liefde zou uiteindelijk alles moeten overwinnen.  Dat is wat ik hoop.  Voor de moeder.  Voor de dochter.  Voor de man.  Voor de vader.
 
Ik hoorde een aanklacht.  Ik hoorde woorden, die te weinig worden gesproken.  Er werd stelling genomen.  Tegen de oorlog.  Vóór de vluchtelingen.  Tegen angst.  Want die angst is een virus.  Het besmet het debat.  Het tast het debat aan.  Die angst voedt het populisme waardoor datzelfde debat wordt bevuild.  Uw voorstelling liet een tegenstem horen.  Een tegenstem, dat het debat opnieuw helder wil maken.  Ik hoorde een aanklacht waarin nooit iets wit is.  Of zwart.  Ik hoorde een aanklacht waarin grijs de boventoon voert.  Waarin gevraagd wordt om nuance.  Want die nuance is nodig.  Indien dat ontbreekt, zouden wij de man/vader zondermeer veroordelen.  Maar zoals ik al zei, dat zou te gemakkelijk zijn.
 
Beste An.  Beste Els.  Beste Peter.  Ik wil u danken voor een mooie avond.  Een aangrijpende avond.  Een verhelderend avond.  De voorstelling was kort.  In toneelminuten dan.  Maar diezelfde voorstelling werkt door.  Blijft hangen in het hoofd.  Als wij de zaal buitenstappen, draaien mijn molentjes continu.  Sommige vragen krijgen een antwoord.  Die antwoorden roepen andere vragen op.  Dat alles in een poging om mijn positie te bepalen.  Maar dat is moeilijk.  Dat is niet evident.
 
Voor dat alles wil ik u danken.  Van harte.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Speellijst:
 

 

dinsdag 27 september 2016

Uitgelezen: Oogst. Brief aan Jim Crace.

Beste Jim,
 
Oogst.  Ik weet dat er moet geoogst worden.  Dat de opbrengst van het land moet geplukt worden.  Ik weet enkel niet wat er moet geoogst worden.  Ik weet enkel niet wanneer er moet geoogst worden.  Met deze lichte mate van overdrijving wil ik aangeven dat ik geen boer ben.  Dat ik geen landbouwer ben.  Ik spreek de taal van het land niet.  De taal van de grond is mij volledig vreemd.  Op dat gebied ben ik analfabeet.  Dat bent u geenszins niet.  U spreekt die taal.  Op een dichterlijke wijze.  Het land krijgt door uw taal vaste vorm.  Het landschap ontvouwt zich voor mijn ogen terwijl ik lees.  Ik moet mij ervan weerhouden naar buiten te stappen.  Om het land te bewerken.  Om te plukken.  Te oogsten.  Want dat doen de bewoners.  Dat doen de personages uit uw boek.  Ik voel mij aan hun zijde staan.  Solidair in de zware, noeste arbeid.  Uw taal geeft mij het gevoel toch een kenner te zijn.  Geeft mij het gevoel toch die taal te kennen.  Of zijn het enkel uw woorden, die ik herkauw?
 
U vertelt het verhaal van een gemeenschap.  Een boerengemeenschap.  Een dorp kan het nog niet genoemd worden.  Te primitief.  De Meester wikt.  De Meester beschikt.  De woordvoerder van die gemeenschap is Walter Thirsk.  Hij is het hoofdpersonage.  U laat hem uw verhaal vertellen.  Of is het toch zijn verhaal? Die woordvoerder laat ons binnenkijken in zijn gemeenschap.  Wij staan ’s morgens vroeg op.  Gaan ’s avonds laat slapen.  In die lange dagen wordt enkel gewerkt.  Er is geen of weinig afleiding.  De grond bepaalt het levensritme van de gemeenschap.  Die grond lijkt de enige en echte meester te zijn.  De bewoners kunnen enkel gehoorzamen.  Moeten gehoorzamen.  Omdat ongehoorzaamheid onmiddellijk wordt afgestraft.  Als er niet geluisterd wordt, mislukken oogsten.  Dat lijkt de grootste angst te zijn van de bewoners.  Hun denken wordt beheerst door die ene gedachte.  Alles wordt dan ook in het werk gesteld om de jaarlijkse oogst te doen lukken.  Daarvoor moet alles wijken.  Daarvoor lijkt alle plezier gebannen te worden.  Of toch niet.  Eénmaal mag er gevierd worden.  Gedanst.  Gelachen.  Op het oogstfeest.  Dan wordt alles losgegooid.  Dat feest lijkt het hoogtepunt te zijn.  Het enige hoogtepunt.
 
Walter Thirsk lijkt een eenvoudig verhaal te vertellen.  Maar zelfs in die boerengemeenschap blijven dingen nooit hetzelfde.  Dingen veranderen.  Grondig en ingrijpend.  Veranderingen dringen de gemeenschap binnen.  Het eenvoudige verhaal wordt complexer.  Vreemdelingen komen zich vestigen in de gemeenschap.  Volgens de algemeen geldende regels.  Op legale wijze eisen zij hun rechten op.  Tegelijk met die vreemdelingen doet ook een nieuwe Meester zijn intrede.  Een nieuwe Meester met nieuwe ideeën.  Bouleverserende ideeën.  Alles dreigt op zijn kop gezet te worden.  Eeuwenoude zekerheden gaan wankelen.  Die vaste grond wordt plots drijfzand.  Drijfzand, dat alle bewoners dreigt te verzwelgen.  Dreigt op te slokken.
 
Plots besef ik dat uw verhaal slechts een voorwendsel is.  Een omweg om een groter verhaal te vertellen.  Ik lees het verhaal van de globalisering.  Ik lees in uw verhaal de onzekerheden, die heden ten dage gevoeld worden.  Ik lees de problematiek van immigranten.  Ik lees in uw verhaal de angsten, die heden ten dage het debat overstemmen.  Ik lees de roep om vergelding.  Ik lees in uw verhaal het verlangen naar harde maatregelen, die heden ten dage geëist worden.  In uw verhaal lees ik de wereld en de problemen, waarmee diezelfde wereld geconfronteerd wordt.  De problemen, waarop politieke partijen geen antwoord vinden.  De problemen, die het populisme voeden.
 
In uw verhaal hoor ik de argumenten, die vandaag worden geopperd in een poging tot een antwoord te komen.  Ik hoor valse argumenten.  Laffe argumenten.  Maar nooit hoor ik de juiste argumenten.  Of ik hoor ze wel.  Maar dan te laat.  Veel te laat.  Als alles voorbij is.  Pas dan lijkt het verstand de bovenhand te nemen.  Pas dan lijkt rede haalbaar.  Zoals nu.  Zoals nu in de echte wereld.  Want ook in de echte wereld vrees ik dat de juiste antwoorden zullen gevonden worden als alles voorbij is.
 
Uw verhaal is een parabel.  Een spiegel, dat u de lezer voorhoudt.  Gewild of ongewild.  Wegkijken kan niet.  Uw verhaal dwingt ons na te denken.  Dwingt ons voorbij het boek te kijken.  Naar de wereld.  Die hardvochtige wereld.  U dwingt de lezer een standpunt in te nemen.  Een standpunt, waaruit warmhartige menselijkheid spreekt.  Dat hoopt u.  Dat hoop ik.  Want het gebrek aan menselijkheid drijft ons naar dat ene einde van uw boek.  Leidt ons naar de vlucht.  Dat besef is jammer.  Omdat tijdens het hele boek constant die gedachte aanwezig is dat het anders kan.  Als de juiste mensen opstaan en hun verantwoordelijkheid nemen.  Als de juiste mensen spreken.
 
Beste Jim, ik dank u voor uw prachtige boek.  Via een kleine boerengemeenschap bracht u mij in de wereld.  De wereld en de daarbij horende, heersende problemen.  U dwong mij te oogsten.  Geen gewassen.  Dat liet u mij niet oogsten.  Wel ideeën.  Dat liet u mij in overvloed oogsten.  Ik heb gelezen.  Ik heb nagedacht.  Via uw boek heb ik mijn standpunten opnieuw gewogen.  Opnieuw gewogen en geherformuleerd.  Soms.  Niet altijd.  Heel soms heb ik mijn standpunten bevestigd.  Krachtiger dan ooit tevoren.
 
Ik sloeg de laatste bladzijde om.  Het boek was uit.  Bij die laatste bladzijde besefte ik ten volle dat het anders moet.  Anders en beter.  Veel beter.  Want nu heb ik al te zeer het gevoel dat wij falen als mens.  Dat is een harde gedachte.  Walter Thirsk bleek een juiste woordvoerder te zijn.
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 26 september 2016

Cleymans & Van Geel, gezien in Zwijnaarde. Brief aan Jelle Cleymans en Jonas Van Geel.

Beste Jelle,
Beste Jonas,
 
Geen enkele verwachting had ik.  Mijn hoofd was vrij van op voorhand gevormde oordelen.  Onbevooroordeeld stapte ik de tent binnen.  Zo zou het altijd moeten.  Maar dat is niet altijd mogelijk.  Soms lezen we wel eens een kritiek.  Soms horen we wel eens een mening van vrienden.  Dat alles kan onze hoofden binnendringen.  In die hoofden gaat dat alles dan gisten.  Die gistingsprocessen leiden dan tot verwachtingen.  Hoge verwachtingen.  Waarvan wij hopen dat zij zullen ingelost worden.  Gebeurt dat niet, zijn wij teleurgesteld.  Die teleurstelling sijpelt dan binnen in ons oordeel over datgene wat wij net gezien of gehoord hebben.  Dat gevormde oordeel is niet vrij.  Dat is niet altijd juist.  Niet altijd rechtvaardig.  Maar zo is het nu eenmaal.  Daaraan valt niks te veranderen.  Maar zoals ik reeds zei, ik had geen enkele verwachting.  Ik moet bekennen, dat is uitzonderlijk.  Want ik ben vatbaar voor vooroordelen.  Die zijn snel gemaakt.
 
Het was vrijdagavond.  Het einde van de werkweek.  Dan kan een mens al eens een verzetje gebruiken.  Dan kan een mens al eens behoefte hebben aan amusementsvolle afleiding.  Daarom kwam ik naar jullie.  Omdat ik meende dat jullie mij dat konden schenken.  Ik wou mij verstrooien.  Ik wou mij verliezen.  Ik wou de werkweek uit mij laten lopen.  Zodat ik vol van plezier het weekend kon inzetten.
 
Ik was te laat.  Het feestje was al aan de gang.  Te laat invallen kan een domper op de feestvreugde zijn.  Het kan u degraderen tot een passieve waarnemer.  Die vanop de zijlijn toekijkt naar het actieve feestgedruis.  Dat dreigende gevaar wist ik te ontmijnen door meteen naar het midden van de tent te stappen.  Door te midden van de feestvierders te gaan staan.
 
Ik had een juist plaatsje gevonden.  Ik had mij strategisch opgesteld.  Nu was het aan jullie.  Nu was het aan mij.  Wij samen zouden gaan bepalen of de avond kon gecatalogiseerd worden onder die ene rubriek.  De rubriek van de geslaagde avonden.  Daarvoor zijn niet enkel jullie verantwoordelijk.  Ook ik heb hierin enige verantwoordelijkheid.  U moet mij aansteken.  Ik moet zin hebben mij te laten aansteken.  Dat vraagt een wisselwerking.  Dat vraagt een openheid.  Er moeten gegeven en genomen worden.  Langs beide kanten van het podium.  Op het podium.  Vóór het podium.  In bijna gelijke mate moet gegeven en genomen worden.  Gebeurt dat niet, is het om zeep.  Voor beide partijen.
 
Al snel had ik het begrepen.  Dit zou een fijne avond worden.  Dit zou een aangename vrijdagavond worden.  Soms weet een mens dat onmiddellijk.  Soms hoeft er niet veel afgetast te worden.  Hoeft er niet lang getwijfeld te worden.  Soms gebeurt het gewoon.  Van die zeldzame momenten moet een mens optimaal genieten.  Dat heb ik gedaan.  Met overgave.  Zonder dat vervelende gevoel dat de handrem nog opstaat.  Die handrem stond af.  Ik ging voluit.
 
Daaraan hebben jullie alle verdienste.  Let op, ik ben een gemakkelijk slachtoffer.  Ik ben wel te vinden voor een feestje.  Voor een goed feestje.  Desondanks kan het toch gebeuren dat ik in passiviteit verval.  Ondanks de aanwezigheid van alle ingrediënten voor een geslaagd feestje.  Dat gebeurde nu niet.  Integendeel. 
 
Jullie kozen de juiste nummers.  Nummers waarop moet meegezongen worden.  Niet stilletjes.  Niet mummelend.  Wel overtuigd.  Uit volle borst.  Jullie kozen de juiste nummers.  Nummers waarop niet stilgestaan kan worden.  Waarop moet gedanst worden.  Jullie voeren ons aan.  Jullie gaan ons voor.  Wij volgen.  Eten uit jullie handen.  Jullie vragen om de handjes in de lucht.  Wij doen het.  Zonder ons ook maar enige vraag te stellen.  Jullie vragen te springen.  Wij doen het.  Wij springen en blijven springen.
 
Maar het zijn niet enkel de nummers.  Want die hebben we al gehoord.  Misschien zelfs één keer te veel.  Meer nog dan die nummers zijn het jullie.  Wat jullie op dat podium doen, laat ons toe voluit te gaan.  Het is die interactie.  Tussen Jelle en Jonas.  Tussen Jonas en Jelle.  Het zijn jullie gekke danspasjes.  Het zijn jullie doldwaze bindteksten.  Ik sta naar jullie te kijken en ik moet lachen.  Lachen met wat jullie op dat podium doen.  Jullie doen de ambiance op het podium overslaan op het publiek.  Jullie verspreiden het ambiancevirus.  Om dat te kunnen bereiken, wordt van jullie een nooit aflatende inzet gevraagd.  Maar dat doen jullie.  Dat geven jullie.  Jullie versagen niet.  Jullie plooien niet.  De trein raast door.  Van begin tot einde.  Zonder enige tussenstop.
 
Na anderhalf uur was het voorbij.  Dat voelde raar aan.  Dat voelde vreemd aan.  Ik keek naar jullie.  Ik luisterde naar jullie.  Ik ging geloven dat dit feestje nooit zou eindigen.  Dat na dat ene nummer een ander nummer zou volgen.  Oneindig lang.  Nooit stoppend.  Tot laat in de avond.  Tot vroeg in de morgen.  Dat het dan toch stopte, leek onwerkelijk.  Leek onjuist.  Dat einde was dan ook het enige minpuntje van een geslaagde avond.  Want voor mij mocht het doorgaan.  Voor mij mocht het blijven doorgaan.  Tot, tot, tot, … Ik zou kunnen blijven zingen.  Ik zou kunnen blijven dansen.  Met jullie als voorgangers zou mij dat zonder enige moeite lukken.  
 
Beste Jelle en Jonas, ik wil u danken voor een fijne vrijdagavond.  Ik besef nu dat ik met deze brief verwachtingen creëer bij lezers van deze brief.  Maar ik heb jullie gezien.  Ik weet dat jullie die verwachtingen kunnen inlossen.  Zonder enige moeite.  Daarvan ben ik nu heilig overtuigd.
 
Met vriendelijke groeten.

donderdag 22 september 2016

Uitgelezen: De verovering van de vrijheid. Brief aan Alicja Gescinska.

Beste Alicja,
 
Ik had nog nooit een boek gelezen van een filosoof.  Geschreven door een filosoof.  Dan bedoel ik niet een gewoon boek.  Ik bedoel dan niet een roman.  Ik bedoel dan een filosofisch traktaat.  Dat had ik nog nooit gelezen.  Te hoog gegrepen voor mij, dacht ik.  In dat denken over mezelf sloop wel een zekere mate van gemakzucht.  Ik wilde het mezelf niet te moeilijk maken.  Ik voel een constante behoefte aan boeken.  Boeken, die mij even wegvoeren.  Naar andere tijden.  Naar andere oorden.  Boeken, die mijn fantasie prikkelen.  Die mij in omstandigheden brengen, waarvan ik hoop die zelf nooit te moeten meemaken.  Dat alles zou een filosofisch traktaat niet kunnen.
 
Toch moet er in het verleden een moment geweest zijn dat ik aan het bovenstaande uitgangspunt moet hebben getwijfeld.  Een moment, waarop ik moet hebben geloofd dat een filosofisch traktaat mij kon beroeren.  Mij kon verrijken.  Want enkele jaren terug kocht ik uw boek.  Ik kocht ‘De verovering van de vrijheid’.  Na dat korte moment van aankoop moet ik toch weer gaan twijfelen zijn aan mijzelf.  Want het boek bleef in mijn kast staan.  Ongelezen.  Onaangeroerd.  Onaangeroerd is niet juist.  Dat mag ik niet schrijven.  Enkele keren heb ik het boek in mijn handen gehad.  Om het dan toch weer terug te zetten.  Omdat een ander boek vroeg gelezen te worden.  Daarom bleef uw boek staan.  Al die jaren.  Tot enkele weken terug.  Dan nam ik het vast.  Liet ik niet meer los.  Ik las uw boek.
 
Mijn aanvankelijke vrees werd niet bevestigd.  Uw boek wist mij te prikkelen.  Jawel, de moeilijkheidsgraad was hoog.  Waarmee ik wil zeggen dat ik mijn aandacht er moest bijhouden.  Ik moest al even terugbladeren.  Ik moest een zin soms een tweede keer lezen.  Maar het feit dat ik dat alles deed, was volgens mij een bewijs dat ik bij de les wou blijven.  Dat ik de draad, vakkundig doorheen uw betoog geweven, niet wilde kwijtraken.  Ik was niet lui.  Ik las.  Met aandacht.  Ik was vrij.  Ik kon immers kiezen.  Het boek aan de kant leggen of verder lezen.  Ik koos verder te lezen.  Tot het einde.  Tot de laatste pagina.
 
Ik weet nog altijd de reden waarom ik uw boek kocht.  Het was die ondertitel van uw boek.  Daarin stond iets over luie mensen.  Ik moet bekennen, soms betrap ik mijzelf er op dat ik mij laat verleiden tot luiheid.  Als het echt druk wordt en ik vaststel dat de tijd al te snel voorbijvliegt, durf ik wel eens luidop te zeggen of het niet beter zou zijn helemaal niks te doen.  Gewoon volle dagen door te brengen in absolute luiheid.  In die momenten meen ik dat het minder druk zou zijn en dat de tijd minder snel zou voorbijvliegen.  Ik zou het gevoel hebben dat het leven zo langer zou duren.  Voor alle duidelijkheid, ik denk dat niet constant.  Ik doe dingen.  Maar op heel zeldzame momenten verval ik in dat denkpatroon.  Een gevaarlijk denkpatroon, dat weet ik nu.  Na het lezen van uw boek.
 
Bij het lezen van uw boek moest ik terugdenken aan mijn reis in Zuid-Afrika.  Wij zaten met een groepje op een terras.  Wat na te praten over de voorbije dag.  Toen kwam plots die ene vraag.  Die ene vraag, waarop ik niet onmiddellijk een antwoord had.  Dat noodzakelijke antwoord heeft lang op zich laten wachten.  Maar uiteindelijk heb ik het gevonden.  Op dat terras stelde iemand de vraag aan elk van ons wat de eigenlijke zin van ons leven was.  Ik stond met mijn mond vol tanden.  Dat gebeurt niet vaak.  Toen wel dus.  Het antwoord weet ik nu.  Ik wil een vol leven.  Ik wil alle dingen doen en beleven.  Of toch de meeste, legale dingen.  Aan het eind van mijn leven wil ik kunnen terugkijken zonder spijt.  Ik wil niet hoeven te zeggen dat ik nog even moet terugkeren.  Omdat ik dingen zou gemist hebben.  Dat alles wil ik niet.  Daarom ga ik nu voluit.  Intens.  Maar volop genietend.  En oh ja, dat andere wil ik ook.  Ik wil dat anderen met een glimlach aan mij terugdenken.  Als ik er niet meer ben.  Dat extraatje wil ik ook.  Dat zou ik nu antwoorden aan die ene persoon in Zuid-Afrika.  Misschien een te gemakkelijk antwoord.  Maar wel een antwoord, dat telt.  Voor mij althans.
 
Ik moet erkennen dat ik mijn antwoord ook terugvond in uw boek.  Ik ben dus in goed gezelschap.  U raadt de lezer aan niet aan de kant te blijven.  Maar actief in het leven te staan.  Om dingen te doen.  Want pas dan is een mens vrij.  In luiheid is geen vrijheid te vinden.  Dat is niet goed.  Want wordt ons niet steeds verteld dat onze vrijheid het hoogste goed is? Althans, de juiste vrijheid is het hoogste goed.  Want ook in vrijheid bestaat keuze.  Daarover gaat uw boek ook.
 
Toch is er niet enkel plaats voor filosofische overpeinzingen in uw boek.  Doorheen het boek wordt ook uw persoonlijke verhaal verteld.  Aan dat persoonlijke verhaal toetst u de geformuleerde standpunten af.  Dat maakt het boek wat luchtiger.  Maar ook emotioneler.  Vooral als u over uw vader schrijft.  Over uw relatie met uw vader.  Dat raakt mij.  Omdat ik terugkoppel.  Omdat ik ga nadenken over mijn relatie met mijn vader.  Over mijn rol als zoon.  Over zijn rol als vader.  Ik weet zeker dat hij mij niet teleurstelt.  Ik weet niet of ik hetzelfde kan zeggen van mijzelf.  Daarover twijfel ik soms.  Dat houdt mij soms bezig.  Ik herkende mij dus in het boek.  Ik ben blijkbaar niet die enige, die zich die vragen stelt.
 
Ik wil uw pleidooi niet herhalen.  Ik wil uw pleidooi niet samenvatten.  Maar ik weet nu dat ik luiheid moet mijden.  Ik weet zelfs waarom ik het moet mijden.  Ik mag wel nog luieren.  Dat mag.  Daartegen gaat u niet tekeer.  Maar voor die leegdoenerige luiheid pas ik.  Dat wil ik niet.  Ik wil een vol leven.  Maar dat heb ik al gezegd.
 
Wat wil ik dan nog zeggen? Heel misschien wil ik nog zeggen dat uw boek een goed boek is.  Een uitstekend boek.  Eindelijk las ik een boek, geschreven door een filosoof.  Eindelijk las ik een filosofisch traktaat.  Nu weet ik het, deze primeur vraagt om navolging.  Ik zal het nog doen.  Vaker en meer.  Omdat het mij dwingt mij open te stellen.  Omdat het mij dwingt een positie te bepalen.  Een standpunt in te nemen.  Omdat het mij uitdaagt.  Het zijn net die uitdagingen, die het leven kruiden.  Ik wil dus nog van die challenges.  Graag.  Heel graag.
 
Beste Alicja, ik wil u danken voor die fantastische kennismaking met een voor mij onbekende wereld.  Ik wil u danken voor een fantastisch boek.
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 19 september 2016

Boeken maken vrienden. Brief aan een vriend.

Beste,
 
Ik ken u niet.  Jij kent mij niet.  Dat neemt niet weg dat ik meen dat wij beste vrienden zouden kunnen zijn.  Dat zeg ik niet zomaar.  Zomaar iets zeggen, ik doe het zelden.  Dat gevoel van vriendschap komt niet zomaar uit de lucht vallen.  Ik heb zo mijn redenen om te denken dat wij beste vrienden kunnen zijn.  Ik bedoel dan geen oppervlakkige vriendschap.  Ik bedoel wel degelijk een diepe en hechte vriendschap.  Ik besef dat u mijn redenen wil aanhoren.  Ik zal het u vertellen.  Want dat is wat vrienden doen.  Vrienden vertellen.  Hebben geen geheimen.
 
Ik kwam een boekhandel buiten.  Een boekhandel in den vreemden.  Die was ik kort tevoren binnengestapt.  Ik doe dat wel vaker als ik op reis ben.  Gewoon om even rond te neuzen.  Om te zien welke boeken worden aangeprezen.  Welke boeken de toppers zijn.  Om te zien welke van onze auteurs het goed doen in het buitenland.  Welke van hun boeken worden aangeboden aan de geïnteresseerde lezer(es).  Die dag vond ik enkel Amélie Nothomb als vertegenwoordiger van het Belgische schrijverschap.  Althans, dat is wat mijn oppervlakkige inspectie opleverde.  Eén naam.  Slechts één naam.  Een beetje povertjes, dacht ik.  
 
Ik kwam die boekhandel buiten.  Bleef even staan.  Een boekhandel kan ik niet zomaar verlaten.  Ik blijf eventjes wachten aan de deur.  Ik vind dat leuk.  Ik wil zien wie er binnengaat.  Wie er buiten stapt.  Toen ik daar wachtte, zag ik u buiten komen.
 
U had twee boeken gekocht.  Dat zag ik.  U zwaaide er mee.  Naar uw vrouw.  Uw vrouw stond buiten te wachten.  Zij was niet mee binnengegaan.  Wat de reden van die tijdelijke scheiding was, weet ik niet.  Zou het kunnen dat zij boeken verfoeide? Ik durf het niet te denken.  Dat zou een te zware beschuldiging zijn.  Heel waarschijnlijk gaf zij de voorkeur aan dat heerlijke zonlicht.  Dat kan ook deugd doen.  Dat kan een mens ook gelukkig stemmen.
 
U kwam bij uw vrouw.  Ik hoorde u zeggen dat u eindelijk gevonden had wat u zocht.  Dat is wat ik meende te begrijpen.  Want u sprak uw taal.  Die verschilde van de mijne.  Toch was ik zeker van mijn stuk.  Want u sprak niet enkel woorden.  U straalde diezelfde woorden ook uit.  Met een grote glimlach.  Een glimlach waaruit tevredenheid sprak.  Tevredenheid om een beëindigde zoektocht.  Een beëindigde queeste naar dat ene boek.  U ziet, ik kan niet enkel woorden interpreteren.  Zelfs expressies meen ik te kunnen duiden.
 
Niet enkel u glunderde.  Ook uw vrouw glunderde.  Zij was blij met uw ontdekking.  Misschien omdat u vanaf heden niet elke boekhandel zou binnenstappen op zoek naar dat ene boek.  Omdat de zoektocht eindelijk tot zijn einde was gekomen.  Zou dat de reden van haar blijheid kunnen zijn? Ik durf het niet te denken.  Alweer zou dat een te zware beschuldiging zijn.  Ik meen daarom dat haar blijheid oprecht was.  Dat zij uw succes gunde.  Dat zij uw overwinning wilde delen.
 
U zwaaide niet enkel met die boeken.  U deed ook dat ene.  Dat ene waardoor ik ging denken dat wij echte vrienden konden zijn.  U sloeg één van beide boeken open.  Zomaar.  Lukraak.  Willekeurig gekozen.  U begroef uw gezicht in het boek.  U dook in dat boek.  Toen deed u het.  U snoof.  U rook.  U wilde die boekengeur in u opnemen.  Ik keek naar u.  Ik keek naar u toen u dat ene, kleine gebaar maakte.  Ik wist het meteen.  Ik hoefde niet te twijfelen.  U was een boekenliefhebber.  U begreep dat boeken moeten gelezen worden.  U begreep nog meer.  U begreep tevens dat boeken omzichtig moeten behandeld worden.  Met liefdevolle voorzichtigheid.  Geen nonchalance.  Nonchalance moet vermeden worden.  Dat alles begreep u.
 
Ik keek naar u.  Daar, aan die boekenhandel.  In het buitenland.  Daar, op dat ene moment, dacht ik dat wij goede vrienden zouden kunnen zijn.  Beste maatjes.  Ik heb u niet gestoord.  Want heel waarschijnlijk wou u naar huis.  Om te beginnen met lezen.  Ik liet u gaan.  Ik sprak u niet aan.  U ging uw weg.  Ik de mijne.  Heel waarschijnlijk zullen wij elkaar niet meer ontmoeten.  Daarvan ben ik vrijwel zeker.  Toch zal ik met een warm gevoel aan u terugdenken.  Omwille van die ene herinnering.  Omwille van dat ene gebaar.  Omwille van die liefde voor boeken.
 
Boeken maken vrienden.  Of hebben toch die mogelijkheid in zich.  Dat weet ik nu.  Voor die onverwachte openbaring (of is het eerder bevestiging?) wil ik u, beste vriend, danken.  
 
Met vriendelijke groeten.

donderdag 1 september 2016

Langs de oevers van de Yangtze. Brief aan Ruben Terlou.

Beste Ruben,
 
Ik ga al eens op reis.  Meteen een bekentenis bij het begin van deze brief.  Het kan u misschien een beetje vreemd voorkomen.  Heel misschien had u verwacht dat ik mij even zou voorstellen.  Dat zou een juister begin van een brief zijn.  Want ik ken u niet.  U kent mij niet.  Dan zou een korte voorstelling best wel op zijn plaats zijn.  Dat werd mij zo geleerd.  Met twee woorden spreken en altijd u zelf voorstellen aan nieuwe mensen.  Dat vertelde mijn vader.  Dat vertelde mijn moeder.  Op hun wijze van opvoeden hadden mijn ouders eenzelfde visie.  Daarin waren zij niet uit elkaar te spelen.  Eenheid in visie, dat schept duidelijkheid.  Zeker voor een opgroeiend kind.
 
Zoals ik al zei, ik ga wel eens op reis.  Maar in dat reizen verschil ik misschien van de doorsneereiziger.  Dat verschil schuilt in de voorbereiding.  Die heb ik niet.  Ik bereid mij niet voor.  Nooit.  Op voorhand lees ik geen enkel boek.  Geen enkele reisgids.  Dat alles hou ik ver weg van mij.  Ik kies voor deze benadering omdat ik onbevangen wil vertrekken.  In mijn hoofd wil ik geen voorafspiegelingen maken.  Ik wil geen verwachtingen creëren.  Want dat kan gevaarlijk zijn.  Verwachtingen kunnen al eens tegenvallen.  Ik wil dat het land mij kan verrassen.  Ik wil het land zelf leren kennen.  Ik wil zelf kijken.  Luisteren.  Smaken.  Betasten.  Het reizen beschouw ik als een kennismaking.  Een aftastende, verkennende kennismaking.  Pas later, als ik opnieuw thuis ben, volgt de studie.  Dan wil ik lezen.  Dan wil ik zien.  Pas dan wil ik mijn ervaringen aftoetsen.  Pas dan wil ik mijn ervaringen plaatsen in het grotere geheel.  Om zo tot een beter en dieper begrip te komen van het bereisde land.
 
Enkele jaren terug vertrok ik naar China.  Met een bang hartje.  Ondanks het feit dat ik nauwelijks iets van het land kende, had ik toch een bepaald beeld.  Een beeld, gevormd door de media.  Door de nieuwsberichten omtrent het land.  Dat beeld was niet echt flatterend.  Maar die gedirigeerde beeldvorming hield mij niet thuis.  Integendeel.  Ik wou op onderzoek.  Ter plaatse wou ik op zoek naar de waarheid.  Naar begrip.
 
Drie weken lang trok ik door het land.  Door een deel van het land.  Drie weken is te kort om dat grote land te ontdekken.  Maar toch volstonden die drie weken om dat wonderlijke te bewerkstelligen.  Wat ik niet verwacht had, gebeurde.  Ik raakte gefascineerd door het land.  Raakte gecharmeerd door de bewoners van datzelfde land.  China kroop onder mijn huid.  Nog steeds doe ik verwoede pogingen om dat grote land te begrijpen.  Want dat is niet evident.  Dat heb ik intussen geleerd.  Het is bijzonder moeilijk al die tegenstellingen binnen dat land te begrijpen.  Tegenstelling tussen rijk en arm.  Tussen stad en platteland.  Tussen opposanten en voorstanders.  Tussen technologische vooruitgang en ouderwetse behoudsgezindheid.  Tussen jong en oud.  Tussen het door de staat gepropageerde communisme en het getolereerde vrije markt beleid.  Die nooit eindigende zoektocht bepaalt in grote mate de verleidende aantrekkingskracht van het land.
 
Die zoektocht bracht mij tot uw documentaire.  Ik heb nog maar twee afleveringen gezien.  Maar het volstond om mij opnieuw te doen verlangen.  Ik wou opnieuw mijn koffers pakken en afreizen naar dat land.  De door u gemaakte portretten ontroerden mij in diepe mate.  Alweer kon ik vaststellen dat niet alleen ik op zoek ben naar een antwoord op die vele tegenstellingen.  Ook de Chinezen zijn op zoek.  Op zoek naar een juist antwoord.  Naar een juiste houding.  Niet enkel de bezoeker zoekt.  Ook de gastheer en gastvrouw zoeken.
 
In die eerste aflevering kraakte u.  Tranen welden op bij u.  Toen u op bezoek was bij die jonge kerel.  Die werkte in een atelier, waar nepfruit werd gemaakt.  Nepfruit om in winkels uit te stallen.  In etalages.  Diezelfde jongeman had een droom.  Hij wou schrijver worden.  Maar die droom moest even aan de kant.  Er moest geld verdiend worden.  Voor zijn familie op het platteland.  Daarom was hij naar de stad gekomen.  Daarom had hij zijn droom opgegeven.  Niet enkel bij u kwamen de tranen in de ogen.  Ook bij mij gebeurde dat.  Ik keek en wenste die kerel de Nobelprijs voor Literatuur toe.  Ik wenste hem een groot schrijverschap.  Een schrijverschap, vol van bestsellers. 
 
Niet enkel voor die jongeman vatte ik sympathie op.  Dat deed ik ook voor uw andere gasten.  Zelfs bij die jonge vrouw in haar Ferrari kreeg ik een warm gevoel.  Rijkeluiszoontjes of -dochtertjes, ik heb het er vaak moeilijk mee.  Maar niet nu.  Niet deze keer.  Alle gasten treedt u tegemoet met een begripvolle openheid.  Dat is hartverwarmend.  Door die openheid stellen ook wij ons open.  Laten wij alle mogelijke vooroordelen varen en herpositioneren wij ons.  Uw documentaire laat toe gevormde opinies te herzien.  Opinies mogen niet vastroesten.  Moeten aan continue verandering onderhevig zijn.  Onder invloed van nieuwe informatie moeten wij onszelf toestaan meningen bij te stellen of scherper te stellen.  Uw documentaire geeft ons die mogelijkheid.
 
Als laatste wou ik het nog even hebben over fotografie.  Want dat bent u.  U bent fotograaf.  Een gelauwerd fotograaf.  U hebt al prijzen gewonnen.  Dat verbaast mij niet.  Toch niet als ik kijk naar die enkele foto’s, die in elke aflevering ingelast worden.  Die foto’s zijn meesterlijk magistraal.  Of magistraal meesterlijk.  Zij doen datgene wat foto’s horen te doen.  Zij geven een gebalde synthese.  Van datgene wat voorafging.  In één foto lezen wij het hele verhaal, dat u voordien vertelde.  Beknoptheid, dat bewonder ik ten zeerste.  Jammer genoeg is het een eigenschap, die ik ontbeer.  Ik weid graag uit.  Dat zal u heel waarschijnlijk al afgeleid hebben uit de lengte van deze brief.  Deze kon korter.  Daarvan ben ik mij bewust.  Maar ik zelf wil het niet.  Ik slenter graag rond.  Ook met woorden.  Ook daarin wil ik mij verliezen.
 
Beste Ruben, u neemt mij mee.  Naar China.  U doet mij op een vreemde manier op reis gaan.  Vanuit mijn luie zetel beleef ik China opnieuw.  Het is een blij weerzien.  Sommige vragen krijgen een antwoord bij het zien van uw documentaire.  Maar net zo goed komen nieuwe vragen bovendrijven.  Een ontdekkingsreis eindigt niet.  Nooit.  Die gaat maar door.  Dat is het interessante aan reizen.  Dat is het leuke aan reisdocumentaires.  Voor deze ervaring wil ik u intens danken.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Info: