Beste Johan,
U was Karl
Marx. Die woensdagavond stond Karl Marx
op het podium. U was teruggekeerd. Naar België.
Naar Gent. Ooit was u in België. In Brussel.
U keerde dus terug naar gekend terrein.
U was teruggekeerd vanuit Londen.
U had uw graftombe, waar u verbleef samen met uw vrouw Jenny,
achtergelaten. U vond het nodig opnieuw
rechtop te staan. U vond het
hoognodig. U zag hoe uw ideeëngoed werd
gereduceerd tot enkele regeltjes. Andere
denkers werden geconfronteerd met hetzelfde fenomeen. Zo werd Il Principe van Machiavelli
teruggebracht tot dat ene zinnetje, het doel heiligt de middelen. U wou nu de puntjes op de i zetten. U zag wat er gebeurde met uw ideeën. Met uw theorie. Door verkeerde mannen en vrouwen was het op
een verkeerde manier gebruikt. Door
verkeerde mannen en vrouwen was het op een verkeerde manier
geïnterpreteerd. Uw theorie was een
monster geworden. Die monsterachtigheid
was een reden geworden om het aan de kant te zetten. Om het te verguizen als een gevaar. Dat wilde u even rechtzetten. U wou alles opnieuw in het juiste kader
plaatsen. Want net nu in deze tijden was
er juist nood aan uw ideeën. Net nu
moest de revolutie gepredikt worden.
In uw monoloog
verwijst u naar Augustinus. U citeert
hem. U zegt met de woorden van deze
theoloog/filosoof dat hoop twee zusters heeft, woede en moed. In uw monoloog zal u voornamelijk de woede
voeden. Want die woedt diep in u. Vanuit uw Londense graftombe bent u blijven
observeren. Bent u blijven
analyseren. Wat u zag, stemde u niet
vrolijk. U zag een toenemende
ongelijkheid. U zag de graaicultuur. U zag het onvermogen de klimaatopwarming aan
te pakken. U zag de migratiecrisis en
het creëren van angst tegenover migranten.
Bovenal zag u een politieke macht die ten dienste staat van de
economische macht. Hun belangen worden
gediend. Hun noden worden gelenigd. Waar staat de burger in dit spel?
Nergens. Hij wordt verwaarloosd. Onderwijs? Gezondheid? Huisvesting?
Veiligheid? Dat alles doet niets ter zake.
CEO’s schuiven aan tafel bij regeringsleiders. Enkel naar hen wordt geluisterd. Jobs, jobs, jobs, u weet het wel. Die mantra wordt eindeloos herhaald. In functie van die mantra moet al het andere
wijken. Dat is nu van geen tel. TINA, zeggen zij dan. Er zou geen alternatief zijn. Snoeien om te groeien, daar komt het
eigenlijk op neer. Grof en kort
geformuleerd.
Het kapitalisme
doet en ziet niet om. Kapitalisme is het
enige en juiste pad. Kritische
bemerkingen over het functioneren van dit systeem worden weggezet als
naïef. Als onverkoopbare en niet te
realiseren dromen. Toch ziet u
verzet. U ziet bewegingen uit de grond
gestampt worden. U ziet partijen
ontstaan. Bewegingen en partijen, die de
juiste vragen stellen. Jawel, zij zijn
een minderheid. Voorlopig nog. We moeten nog even wachten. Nog even geduld oefenen. We moeten beseffen dat kapitalisten onze grootste
bondgenoot zijn. Want u beseft dat het
kapitalisme zijn eigen graf graaft. Bij
die woorden moet ik denken aan Paul De Grauwe.
Hij maakte in een recent verleden eenzelfde analyse. Hem kunnen we niet meteen verdenken van
communistische sympathieën. We leven in
hoop.
Om die hoop levend
te houden, pookt u bij het publiek het vuur van de verontwaardiging op. U voedt onze woede. U hebt de honger bij velen vastgesteld. Die honger stilt u met uw analyse. Met uw visie op het huidige bestel. Op de huidige gang van zaken. In uw betoog, waarin u uw visie helder
uiteenzet, laat u ons vooral kennismaken met die ene zuster van de hoop, de woede. In de hoop dat wijzelf zullen kennismaken met
die andere zuster. Die tweede zuster, de
moed. Want bovenal hebben wij moed nodig
om rechtop te staan. Om luidop te
zeggen: hasta la victoria siempre.
U zou kunnen denken
dat ik enkel aandacht had voor het politieke.
Dat ik slechts één zijde van uw verhaal belicht. Dat is niet zo. Uw persoonlijke verhaal had net zozeer mijn
aandacht. Ik moet bekennen, ik had mij
nog niet verdiept in uw persoon. U was
mij bekend als historisch figuur. Ik
weet dat u het Communistisch Manifest schreef.
Dat u Het Kapitaal schreef. Tot
zover ging mijn kennis. Bitter weinig,
ik moet bekennen. Woensdagavond hebt u
mijn gebrekkige kennis over uw persoon bijgewerkt. U vertelde over uw omzwervingen. Door Frankrijk. Door Duitsland. Door België.
Door Engeland. U vertelde over uw
familie. Over de geweigerde kans uw
vader op te volgen als advocaat. U
vertelde over uw huwelijk met Jenny, een vrouw van adel. U vertelde over de armoede, die u persoonlijk
hebt gekend. Over de dood van uw
kinderen. U vertelde over de spanningen
in uw huwelijk. Over uw engagement. U vertelde over uw vriendschap met Friedrich
Engels. Over uw laatste dagen.
In deze
voorstelling gaf u mij het totaalpakket.
Niet de ene Marx. Niet de andere
Marx. U gaf mij de volledige Marx. U toonde mij een man, overtuigd van zijn ideeën. U toonde mij een man, blijvend geëngageerd om
die ideeën uit te dragen. U toonde mij
een man, die de intellectuele munitie aanreikte voor de revolutie. Want die zou er komen. Ooit.
Op het juiste moment. Vooral op
het juiste moment. Maar niet enkel
schonk u mij die man. U gaf mij ook de
man, die offers moest brengen voor dat engagement. Persoonlijke offers. U toonde mij een man die twijfelde. Een man, die lief had. Een man, die fouten maakte. Een man, die angst had. Marx was een volwaardig mens. Zich ten volle bewust van zijn sociale en
kritische rol als filosoof. Zich ten
volle bewust van zijn rol als echtgenoot.
Als vader. Als vriend.
U bent de
aangewezen persoon om Marx te vertolken.
Niemand anders kan het. In u
woedt hetzelfde vuur. Dezelfde
verontwaardiging. Dezelfde woede. Zo voelt het.
Zo lijkt het. Als u wild tekeer
gaat tegen onrecht, meent u dat. U meent
dat werkelijk. Het lijkt niet
gespeeld. Als u tranen in de ogen krijgt
bij herinneringen aan Jenny en de kinderen, meent u dat. Geen krokodillentranen. Wel echte tranen. U mist die baard. U mist die dikke, witte baard. Maar dat doet u ons vergeten. Uw gedrevenheid en vakmanschap doet ons
geloven naar Karl Marx te luisteren.
Doet ons geloven naar Karl Marx te kijken.
Tot slot toch nog
even dit. U kreeg een prachtig
cadeau. Stefaan Van Brabandt gaf u de
tekst. Gaf u de woorden. Die tekst was een juiste combinatie. Een juiste mix. Een mix van verleden, heden en toekomst. Een mix van uw private en publieke rol. Een mix van ernst en humor. Een mix van engagement en emotie. Een juiste mix, dat had ik al gezegd. Maar bovenal een juiste dosering. Een tekst moet juist gedoseerd zijn. Juist gekruid. Niet te veel.
Niet te weinig. Net gepast. Stefaan Van Brabandt kent de formule. Beheerst die formule. Die kennis deed hem een wondermooie tekst
schrijven. Een tekst, die u doet
schitteren.
Beste Johan. Ik kan enkel maar blij zijn u opnieuw op het
podium te mogen ontmoeten. Het was een
blij weerzien. U schonk mij een fantastische
avond. U schonk mij een avond vol
vragen. Vragen, waarop ik nog niet alle
antwoorden weet. Voor deze begeesterende
avond wil ik u danken.
Met vriendelijke
groeten.
PS: Na de
voorstelling had ik verwacht dat het publiek de straat zou opgaan. Ik meende dat die avond de revolutie zou
beginnen. U had ons opgepookt. U had ons wakker geschud. Die avond ging het gebeuren. Zo voelde het. Met die intentie verliet ik de zaal. Niemand zou mij tegenhouden. Die avond zou het gebeuren. Helaas.
Helaas. Drie maal helaas. Het verliep anders. Vrienden trokken mij naar de bar. Vroegen mij wat te drinken. De drank doofde het revolutionaire vuur. Ik dronk.
Bracht nog een toast uit op Marx.
Het zal voor een volgende keer zijn, dat dacht ik. Terwijl ik dronk, dacht ik aan uw woorden. De mens laat zich verleiden. Laat zich inpakken. Laat zich in slaap wiegen. Ik bleek geen uitzondering te zijn. De woede heb ik al. De moed lijkt mij te ontbreken.
PS: Ik kan enkel
maar hopen dat deze theatertekst ook in boekvorm wordt uitgegeven. Als dat gebeurt, zal ik niet twijfelen. Dat boek zal ik kopen. Ik zal die prachtige tekst lezen. Ik zal hierbij denken aan deze
theatervoorstelling. Deze voorstelling,
waarin spel en woord op een sublieme wijze samenkomen.
Speellijst:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten